Antje Stik-Snijder column
De column van Antje Stik-Snijder uit Noordwolde is een verzameling gedichten.
Nu Antje wat meer tijd om handen heeft komen die gedichten vanzelf bij haar naar boven borrelen.
Het zijn er zoveel dat ze nu al 4 gedichtenbundels heeft uitgegeven: “Blauwe Regen”, “Ik tel de dagen”, "Het leven is goed" en Als juwelen in een doosje". Klik op de titel wanneer u een van deze boekjes (€13,95) bestellen wilt.
__________________________________________________________________________________________________________________________________
Honing
Er kwam een kleurig vlindertje,
dat zette zich op mijn bord.
Ik vond het niks en
joeg hem weg. Vort, vort.
Maar even later
kwam hij weer.
Die honing was zo zoet,
dat proeven deed hem goed.
Ik sprak tot hem en zei:
“Als jij mijn honing lekker vindt,
kom dan maar elke dag.
Ik heb genoeg, een grote pot.
en ben er zelf ook op verzot.”
Hij gaf geen antwoord
Hij zat vol en vloog de wereld in.
Ik miste hem meteen.
Welja, waar ging hij heen?
De dag erop zat ik daar weer,
achter mijn bord en droop er honing op.
Ja, ja, daar was hij weer en zeker niet alleen.
Hij nam ook al zijn vriendjes mee.
Ze juichten al: “Hoezee, hoezee.
Hier is volop, ons maaltje staat al klaar.”
Ik kreeg een bord vol vlindertjes
Een wild stormachtig feest,
Ik werd er wat verlegen van…
Maar ik genoot het meest.
Antje.
__________________________________________________________________________________________________________________
Onherroepelijk
Het leven haalt ons in.
Wij hollen er achteraan.
Vooral in het begin.
We slokken het op,
met werken, liefhebben en het gezin.
Toch haalt het ons in,
omdat het gaat zoals het wil.
Ineens valt het stil, zegt het ‘stop.’
We kunnen niet meer mee,
we raken achterop.
Maar het leven gaat verder,
ook wel zonder ons.
We kijken het na
en dan valt het stil
Als een stipje in de tijd
terwijl het leven verder glijdt.
Antje.
___________________________________________________________________________________________________________________________________
Vandaag
Vandaag ben ik onzeker.
Ik hou me vast aan elk kozijn of deur.
Er is geschreeuw in allebei mijn oren
en dat helpt niet zo goed,
tegen mijn ochtendhumeur.
Maak nu maar eerst eens je gordijnen open
en zie de bloemen buiten op het terras.
Kijk maar eens, hoe mooi ze zijn.
Ze zorgen voor een glimlach
en een beetje zonneschijn.
De dag is al weer lang begonnen,
schiet nu maar op en zeur nu maar niet zo.
Bewaar je zorgen alsjeblieft voor morgen.
Geniet nu maar van deze mooie dag, en
wees blij, dat je leven mag.
Antje.
___________________________________________________________________________________________________________________________________
Zondagmiddag
Ik zit hier heel alleen
en overdenk de dingen.
Alles is kalm en rustig.
Toch ben ik wat verdrietig.
Er is zoveel leed om mij heen.
Allemaal worden we oud.
Pijntje hier, pijntje daar.
We drinken koffie
en praten wat met elkaar.
Dat helpt, het leven is dan niet zo koud.
Toch kan het zo gebeurd zijn.
Het geluid van de ambulance
rukt je uit de sluimer.
Wat zou er gebeurd zijn?
Iemand gevallen, of iemand met pijn?
We horen het pas later.
Dat is misschien wel beter,
zorgen maken helpt je niet.
Natuurlijk blijf je vragen,
maar de zuster is geen prater.
Zo verdwijnen er zovelen, ach.
Ze sterven of vragen meer verzorging.
Het raakt ons soms heel erg.
Er druppelen dan tranen,
huilen helpt… het mag.
Zo kabbelt ons leventje door,
gestadig iedere dag.
Wij raken aan elkaar gewend.
Want in dit kleine dorpje,
hebben we elkaar als kind gekend.
Dat is ook apart en bijzonder…maar
we zijn ook blij en heel dankbaar daarvoor.
Antje.
__________________________________________________________________________________________________________________________________
Anders
Vandaag is alles anders.
Het is een vreemd gevoel.
Alsof er telkens tranen komen
en wist ik maar waarom.
Ik woon hier bij bejaarden,
omdat ik er zelf één ben.
Er is er eentje heel erg ziek,
één die ik heel goed ken.
O, eigenlijk weet ik wel waarom.
De dood heerst immers nog als koning.
Ze volgt de weg van al het aardse,
de weg naar haar laatste woning.
Er sterven dagelijks mensen.
’t Is de manier waarop, die mij benauwt.
Het heeft mij overdonderd,
alsof die ziekte naar ons grauwt.
Dus vandaag is alles anders…
Zelfs in de zon is het een beetje koud.
Antje.
__________________________________________________________________________________________________________________________________
Geuren
De geur van brem en kamperfoelie,
brengt mij terug naar dagen van mijn jeugd.
Hoe ik probeerde ze te plukken,
mijn kinderhanden nog te klein
om hun verzet te breken.
Zelfs hun geur is sterker gebleken.
Nu ik oud ben, zie ik nog mijzelf als kind.
Dwalend over die grote paarse hei.
Elk bloempje speurend,
van tormentil tot rozenkransje
de gentiaan er ook nog bij.
De wilgenkatjes met hun zoete geur,
verbergend het kleine vogelnestje
met eitjes als van porselein,
heel zachtgroen van kleur.
Onbegrijpelijk dat ik daar als kind mocht zijn.
Niet meer voor te stellen.
Maar niemand keek er om naar mij.
Ik was niet bang toen.
Ik wist toch niet waarvoor.
Alleen maar jong en blij.
Toch woedde er een oorlog.
De hele wereld stond in brand
met miljoenen doden.
Gesneuveld, zogenaamd voor volk en vaderland.
Daarvan had ik nog geen weet,
stond nog aan geen enkele kant.
Mijn moeder huilde,
ik wist niet waarom.
Terwijl ik in haar armen schuilde
en probeerde haar te troosten,
zoveel ik kon.
Hoe kon ik nog onschuldig blijven
bij zoveel verdriet, bij zoveel pijn.
Toch brengt de geur van brem en kamperfoelie
zelfs uit die tijd een beetje zonneschijn.
Antje.
__________________________________________________________________________________________________________________________________
Meer is het niet…
Een onzichtbaar stipje
in het universum.
ben ik
meer ook niet.
De mezen driftig trillend,
jubelend in hun liefdeslied
zijn nog kleiner
een handvol lucht
meer is het niet.
Vol met leven,
uitbundig, genietend van de zon.
Op en neer en heen en weer.
Tuimelend om en om.
Ik zie dit wonder.
Denk aan het leven:
een nevel die verschijnt
en zomaar weer verdwijnt.
Even stilstaan, geniet.
Een moment melancholie.
Een gedachte van een stipje,
vluchtig in de tijd.
Meer is het niet.
Antje.
________________________________________________________________________________________________________________________________
Als een herinnering.
Ze was al weg.....
Vóórdat ze stierf.
Ze dwaalde door de gangen.
Op zoek naar iemand,
die er niet meer was.
Ze kon het niet bevatten.
Hij zat bij haar aan het ontbijt,
dronk samen met haar koffie.
Zo was hij er....
en dan ineens was ze hem kwijt.
Maar zingen, dat kon ze.
Alle liedjes uit haar kindertijd.
Zo lang, zo lang geleden.
Geen woordje was ze ervan kwijt.
Er drupten tranen als ze zong:
“van 't schommelend wiegje
in 't bloeiende hout.
Een wiegje met bloemengordijntjes.”
zo melodieus, zo fijntjes.
't Had niets met kunst te maken.
Maar 't was eigenlijk veel meer.
Iets met een grote K.
zij was het die ons hart kon raken.
Antje.
______________________________________________________________________________________________________________________________________________________
Geluk
Wat is geluk?
Een prachtig geslepen kristallen glas
met edele wijn vol geschonken…
Gulzig wordt het leeggedronken.
Ons hele verdere leven,
proberen wij het weer te vullen.
Het is toneel, theater, een surrogaat.
Ware liefde komt slechts eenmaal,
als je er voor open staat.
Want ware liefde komt van boven,
van hem die ons de liefde leert.
Uit liefde gaf hij ons
het liefste dat hij had.
Voor ons geluk…een ware schat.
Antje.
______________________________________________________________________________________________________________________________________________________
Slapen
Stil is de nacht.
Er roert zich niets.
Zou iedereen slapen dan?
Ik denk het niet,
net zo min als ik dat kan.
Het licht is uit.
Toch blijft er in mijn hoofd,
een lichtje branden.
’t Verlicht alles, scherp omlijnd.
Net alsof de zon nog schijnt.
Slapen nu, vooruit.
Mijn gedachten dwalen.
Maken een lange reis,
door alle jaren.
Geven herinneringen prijs.
’t Is niet onaangenaam, oh nee.
Maar kon ik het maar stuiten
die enorme gedachtenvloed.
Eventjes slapen en vergeten
dat is wat ik moet.
De rode cijfers op mijn klokje
geven de uren aan.
Doe toch je ogen dicht.
Maar ongemerkt lig ik toch te kijken.
Uren, minuten, seconden verstrijken.
En als het morgenlicht,
door de gordijnen gluurt.
Dan wil ik slapen.
Liefst een gat in de dag.
Maar ja, ook dat gaat niet.
Dus wordt het de hele dag…
weer een uitgebreid gapen.
Antje.
____________________________________________________________________________________________________________________________________________________________
Winter.
Eens was ik jong,
eens in een ver verleden.
Nu ben ik oud,
stijf en stram in al mijn leden.
Soms kun je fantaseren:
hoe zou het zijn, het om te keren.
Ik was oud, nu ben ik jong, of:
Met wat ik nu weet,
in een jong lichaam te wonen.
Dom om zoiets te beweren.
Het is geen tijd om te dromen,
maar om in leven te blijven.
Dat kost al je energie.
Want, het opgeven is:
je overgeven aan het niets.
En dat is een vijand,
Die je liever nog niet ziet.
Oud zijn is vervelend,
Met vaak een slecht humeur.
Als een last voor je verzorger.
Die zit opgescheept met jou gezeur.
Maar het is mijn winter,
en hij is koud.
Ik kijk naar de vogeltjes
en mijn teevee.
De slotakte van mijn leven,
ik doe het er maar mee.
Antje.
____________________________________________________________________________________________________________________________________________________________
Zomer
Ik herinner mij…
Onze wandeling…
vanaf de boot.
Door een stukje bos,
Niet zo groot.
Over een pad
van verend vochtig mos.
Het was zomer.
Ik verbaasde mij,
wat jij niet allemaal zag!
Eerst een uil,
hij zat op een tak, heel stil.
Zie je hem wel?
Hij maakte me bang
zijn ogen volgden ons overal.
Toen opeens een enorm gekwetter,
op een open zonnig plekje.
Een heel nest jonge vogeltjes,
uit het nest op de grond.
Winterkoninkjes zei je.
Vader en moeder moedigden ze aan
te gaan vliegen.
Heel stil hebben we daar gestaan.
De merel op het nest
In de oksel van een berkenboom.
ik zie nog zijn angstig oog.
Maar hij vloog niet weg,
hij bleef bij zijn eitjes.
Door jou kon ik het zien,
anders was ik voorbijgelopen
misschien.
Maar jij genoot,
en ik met jou.
Al had ik hinder van de muggen.
Die hadden het
op mijn blote benen voorzien.
Ik herinner mij die wandeling…
in dat kleine stukje bos.
Jij wees me op dingen
die ik zelf nooit zou zien.
Ik leerde met jouw ogen kijken.
Ja, het was zomer
En ik herinner mij.
Door de geur
van kamperfoelie…
kwam die dag ineens voorbij.
Wat waren we gelukkig en blij.
Antje.
____________________________________________________________________________________________________________________________________________________________
Het liefste.
Je hield zoveel van water.
Altijd heeft het jou geboeid.
Het kon ook haast niet anders
je was ermee opgegroeid.
Wat moest je met een meisje,
dat alleen van heide houdt.
Met alle geuren en kleuren en
daarmee zo vertrouwd.
Toch kwam je naar mij
en naar de heide.
We liepen er hand in hand.
Het hondje ging mee,
hij paste op, voor ons twee.
Later kwam voor mij het water,
zo ongeveer in Mei.
Ook daar bloeiden bloempjes,
en groeiden bramen.
Meer nog dan op de hei.
Je leerde mij ervan te houden,
zoals ik van de heide hou.
Die liefde blijft bestaan
dat is een zekerheid.
Maar 't liefste was ik bij jou.
Antje.
____________________________________________________________________________________________________________________________________________________________
Boze bui
De avond is stil om mij heen,
De wind houdt zijn adem in.
Gisteren stormde hij nog
over bos en veld.
Nu lijkt hij uitgeteld.
Zo voelt het natuurlijk ,
mijn gedachten nemen me mee.
Dit is zoveel aangenamer
dan een bulderende zee.
Alles lijkt verwaaid
en schoongespoeld.
De bloemen richten weer
hun kopjes op.
Zoveel geweld hadden ze
niet bedoeld.
Als de wind zijn
kwade buien heeft,
verberg je dan.
Hij koelt zijn woede
zodat je beeft.
Niets geen koeltje,
of zoet gefluister.
Donkere wolken en duister,
woeste rukken en gefluit.
Zo raast hij zijn woede uit.
Antje.
____________________________________________________________________________________________________________________________________________________________
Blij ontwaken.
’s Morgens koeren weer de duifjes,
Ik lig dan nog in mijn bed.
Het is steeds een blij ontwaken,
Pijn en zorg opzijgezet.
Ze vertellen, dat de lente komt,
Waar waren ze gebleven,
In die koude wintertijd.
Heeft iemand hen misschien opnieuw een stem gegeven?
De mezen vliegen in het kooitje aan de muur,
Om de beurt, het zijn er vier,
Hoe moet dat straks, in die behuizing?
Maar ze hebben veel plezier.
Ik denk, ze lossen het wel op.
Want er is tijd genoeg.
Als straks het blad weer komt,
Bouwen ze weer volop.
Maar ik kijk nu vol bewondering.
Naar de drift in zo’n klein beestje
Zo vol leven zo vol lust.
Het leven is voor hen een feestje.
Antje.
____________________________________________________________________________________________________________________________________________________________
Verlangen.
De blauwe regen op ons pleintje,
tooit zich wazig groen.
Zijn lange vingers tastend,
naar de warme lentezon.
Hij moet zich haasten,
't is al April.
Nog maar enkele weken,
tot zijn bloesempracht.
De merel wacht op hem,
hij wil zo graag zijn nestje bouwen,
diep verborgen,
in het dichte bladerdak.
Bij het dalen van de avondzon,
weerklinkt alweer zijn prachtig lied.
Jubelend vol verlangen.
Iets mooiers is er niet.
Nog even en de lucht is vol met geuren,
en kleurt zich met een tere bloesempracht.
Hoe heerlijk is die lentetijd,
waar mens en dier zolang op hebben gewacht.
Antje.
_____________________________________________________________________________________________________________________________________________________________
Zo lang geleden…
Toen ik jou voor ’t eerst ontmoette
daar op die stille polderweg,
leek je een zwerver op je oude motor,
een touw in je manchester broek
en een jas met een gescheurde mouw.
Ik zag alleen jouw ogen,
zo prachtig hemelsblauw.
O ja ik kende jou wel al,
maar we hadden nooit gesproken.
Vol blijdschap hoorde ik je komen.
Je kwam me achterop.
We hebben daar gestaan,
en eigenlijk niet veel gezegd.
Ik voelde me verdrinken in jouw ogen
zo prachtig stralend blauw.
Ik weet nog wat je zei:
“Ik haal je op, durf je wel achterop?”
O ja, ik durfde, afwijzen kwam niet in me op.
Het gevoel was zo intens.
En dat is het ook gebleven
genoeg voor heel ons leven.
Ik denk nog vaak aan die ontmoeting,
Daar op die stille polderweg.
Pas het begin van onze toekomst.
Die vulden we van toen af samen in.
Nu ik dit zeg voel ik me weer zeventien.
Hoewel ik nu oud en grijs ben,
doet het me goed om even terug te zien.
Antje.
______________________________________________________________________________________________________________________________________________________________
Gemis
Ik voel jouw huid onder mijn handen
en volg met mijn vinger
op de foto, de vorm van jouw gezicht.
Ik mis je zo!
Nee, het valt niet licht.
Ik ken toch jouw gedachten.
Ja, lach me nu maar uit,
‘k Weet nog de woorden die je zei.
Hoor nog jouw stemgeluid:
“Ik kan niet altijd bij je blijven,
begrijp dat toch een keer.”
Ja, jij moest werken,
alle dagen weer.
Altijd was er dat verlangen, altijd weer
zelfs mijn kinderen voelden het:
“Kom we halen papa op.”
Je keek me dan aan
en schudde je hoofd maar weer.
Ik kon het toch niet helpen,
het verlangen is er nog.
Als ik zo naar jouw foto kijk…
Jongen, begrijp dat toch.
Het helpt door het te zeggen,
Al ben je er al lang niet meer.
Ik streel alleen jouw foto,
en mis je, telkens weer.
Antje.
______________________________________________________________________________________________________________________________________________________________
Gezond eten.
Een appeltje voor de dorst,
een haring met een uitje.
Boerenkool met worst,
of thee met een beschuitje.
Bloemkool met een sausje,
kersen aan een steeltje.
Druiven aan een tros.
Maar spruitjes dat verveelt je.
Dan misschien... boter bij de vis,
of zalm in een salade.
En eet eens rauwe worteltjes,
als er niets anders is.
Ook goed is soms een beetje honing,
in een beker warme melk.
Maar misschien lust je dat wel niet.
Nou ja, de klant is koning.
Vitamines, mineralen.
Onverzadigd vet.
Voeg ze toe aan deze lange serie
en hang hem dan maar keurig net...
In een lijst boven je bed.
Antje.
Patroon
Op de rand van mijn bed,
overpeins ik de nacht.
Achter de gordijnen gloort
de dag die op mij wacht.
De zusters zullen zo verschijnen:
een kopje thee,
wat medicijnen
mijn ontbijt en
misschien nog een praatje,
dan gaan ze weer verdwijnen.
Het is zomaar koffietijd.
Een optocht van rollators.
We praten over onze kwaaltjes,
de centen de politiek en het weer.
Maar eigenlijk raakt het ons
niet meer.
Zo glijdt de dag aan mij voorbij.
Wie komt hem onderbreken?
Zorgt voor een verrassing
in dit vast patroon?
Niemand denk ik,
hij wordt zo als gewoon.
Antje.
Troost.
Een hand, die zich liefdevol
legt op je schouder
aanmoedigend
vertroostend
geeft zóveel vertrouwen.
Werkt bemoedigend.
Woorden zijn dan overbodig.
Zegt je: Vat moed,
het is goed wat je doet.
Veel zeggen is niet nodig.
De persoon die het doet,
blijft in je herinnering,
als iemand die van je houdt...
die weet wat je voelt...
Zulke herinneringen doen zo goed.
Antje.
Heb vertrouwen.
Niemand weet
hoelang geluk zal duren.
Maar elk moment
van geluk
is kostbaar.
Belangrijker dan
de angst voor verlies,
in bange
verloren uren.
Heb vertrouwen
ook al dreigt gevaar.
Wandel op vertrouwen.
Er is weinig ruimte,
tussen het leven
en de schaduw van de dood.
Angst trekt ons in
een afgrond van vrees.
Geluk reikt verder
dan de dood.
Is als de dauw,
dauw van maluwen.
Laat angst ons geluk
nooit overschaduwen.
Antje
Doen!
Ik steek ze dikwijls uit de mouwen.
En zit er vaak mee in mijn haar.
Want als mij iets niet lukt,
wrijf ik ze wringend in elkaar.
Ach ja, ze vinden steeds iets om te doen.
Maar vuil maak ik ze niet.
Ik gebruik ze om te strelen,
en poets ermee mijn schoen.
Ik moet ze vaak in eigen boezem steken,
en daar draaien ze zich ook niet voor om.
Ook al gebeurt dat met een zucht....
het is beter er één vogel mee te vangen,
dan tien die nog vliegen in de lucht.
Ik strijk ermee over mijn hart,
maar steek ze nimmer in het vuur.
Eentje wil er altijd in de pap,
maar dat is van korte duur.
Er is nog veel meer over te zeggen,
en dat doe ik dus maar niet.
Ik schud ze wel een beetje zachter,
want anders blijf ik met lege handen achter.
Antje.
Gedachten
Naast de suikerpot en
de vaas met rode tulpen,
ja, precies daar tussenin,
zie ik jouw ogen,
met een vleugje lach er in.
Jouw portret, door mij geschilderd,
het lukte wonderwel, die keer.
Juist die ogen zijn echt naar mijn zin.
Wat prutste ik toch met die oren,
maar het zijn de jouwe,
uit mijn herinnering.
“Val je nog steeds over mijn grote oren,”
lijk je te zeggen terwijl je lachend kijkt.
Jazeker, je was niet moeders mooiste.
Maar de mooiste was je wel voor mij.
Een man om van te houden:
zorgend, liefdevol en blij.
Naast de suikerpot en
de vaas met rode tulpen,
ja, precies daar tussenin.
ligt een leven lang geluk met jou.
Voorbijglijdend in mijn gedachten.
Beseffend, dat ik nog zoveel van je hou.
Antje.
Gezonde voeding..
Een baby zuigend aan de moederborst,
krijgt de allerbeste voeding die bestaat.
Maar het wordt al moeilijker,
als hij op vast voedsel overgaat.
Hij wil alleen maar wat hij lekker vindt.
Alles wat zoet is gaat erin,
en geef je eraan toe,
wordt het een verwend onhandelbaar kind.
Dus geef er niet aan toe, en leer hem onderscheid,
zoals hij rekenen en schrijven leert.
Geef hem iets van alle smaken,
leer hem dat hij ze waardeert.
Er is zoveel variatie,
In groenten en in fruit.
Zoet, zuur en bitter.
Lekker romig en gekruid.
Het is zaak om alles eens te proeven,
zodat je smaak ontwikkeld wordt.
En bij het zien van al dat lekkers.
Het water in je mond loopt en....
Je alles opschept op je bord.
Antje.
Biologisch.
Het ritme van de dag en van de nacht,
van eb en van vloed.
Tikt als een klok door alle seizoenen.
Net zoals het ritme van de mensheid dat doet.
Wij passen ons aan,
aan het licht, aan het donker.
Actief overdag, passief in de nacht.
Onze biologische klok houdt over ons de wacht.
Soms brengen we hem uit balans,
als we waken tot diep in de nacht.
Dan krijgt onze biologische klok niet de kans,
hij wordt dan ontregeld,
zoals je niet had verwacht.
De dag zorgt voor vitaliteit,
de nacht voor herstel.
Luister naar dit eenvoudige ritme,
dan voel je je beter.
Dan voel je je “wel”.
Antje.
Een beetien wille.
Vanmorgen zee ik tegen mi'jzels:
“allienig nog de belle en de brille,
dan bin'k kloar.”
allien die belle en die brille.
Stiekem had'ik hieromme een beetien wille.
Om die belle en die brille.
Het brocht mien gedaachten heel kort,
op de belle en et biest.
Now ja, de belle is er nog,
maar het biest is al lange vort.
Nee, meensken, er is ok gien kaans van,
dat er nog een ni'je komt.
Veur mi'j met mien belle en mien brille,
en mien vals gebit.
Ik holle mi'j maar an mien rollater,
die doet temeensen wat ik wille.
Dus veuruut, de belle omme,
de brille op è kop.
Dan goa ik nou maar an de kuier,
noar de koffie,
en zuuke aand're olde meensken op.
Antje.
Help.
Ik schrijf het nu maar op,
want strakjes ben ik het vergeten.
Is alles donker en leeg.
Zal ik het niet meer weten.
Ik vind alleen maar lege ruimtes,
op plaatsen waar ik vroeger antwoord vond,
volledig in het duister,
loop ik nu tastend rond.
Soms daagt het mij ineens,
kom ik mijn antwoord tegen.
Maar op een hele andere plaats.
Had het daar altijd al gelegen?
Het lijkt zo vreemd,
en geeft mij vrees, die ik liever niet wil voelen.
Alles zich afspelend in mijn geest,
met vreemde grijze doelen.
Dus schrijf ik alles op,
omdat ik graag wil weten.
Maar lees ik het dan weer,
dan ben ik ook dat vergeten.
Antje.
Het moet.
Mijn geest wil vluchten,
vluchten voor al het verdriet.
Voor de geur van de dood,
die mij overal omringt.
Maar vluchten kan ik niet.
Verzamel maar weer nieuwe moed,
koste wat het kost,
en doe wat je doen moet.
Blijf op je post.
Dus hebben wij jou weggebracht.
Naar een heerlijk plekje in het bos.
Met bomen in prachtige herfstkleuren,
en met een tapijt van mos.
Deze dag was voor jou,
hoe verdrietig hij ook was.
Vertelde over jouw leven...
wij gingen een stapje opzij.
Om jou je laatste rustplaats te geven.
En het is goed, voor jou en voor mij.
Antje.
Als een boeket.
Herinneringen zijn als bloemen,
je kunt ze plukken op de woorden van een lied.
Soms rollen tranen,
maar verdrietig zijn ze niet.
Je ruikt hun geur,
ziet weer hun kleur.
De handen die ze gaven,
zodat ze troosten, laven.
Je bent weer kind,
als met de geur van brem en kamperfoelie.
De zilte geur van zee en strand.
Rennende voeten in het zand.
Van een afstand kijk je toe,
volgt het pad van je herinnering.
Laat alle bloemen bloeien,
en kleur en klanken samenvloeien.
Antje.
Dag.
In het vroege morgenuur,
het is vandaag de negende,
zit ik stilletjes hier,
en schrijf een lijstje,
voor wat boodschapjes
op een vodje van papier.
Brood moet ik halen,
en boter is er niet
en afwasmiddel, die citroenige,
en wat potjes rode biet.
Heel zuinigjes aan,
'k heb alleen maar A oh wee
't is al bijna op.....
en de hele maand moet ik er mee.
Ik heb zo'n hekel,
om in 't rood te staan.......
Ach, maak je toch geen zorgen,
je bent al tachtig....
wat komt het er op aan.
Antje.
______________________________________________________________________________________________________
Onbestemd verlangen.
Stil valt de avond om mij heen.
Het daglicht taant nog om te gaan.
De huizen aan de overkant tekenen zich,
zodat ze zwart in de schemeravond staan
Net zoals ik nog weifel om naar bed te gaan.
Iets doet mij daar voor het venster staan.
Een onbestemd verlangen......
naar iets dat voorbij is gegaan.
Het verlangen zo dichtbij,
alsof ik het zou kunnen grijpen,
maar zover, zover verwijdert,
van mijn klein bestaan.
Ik kijk en luister,
verlangend, terwijl ik daar doodstil sta.
En eindelijk, hoor ik ijl maar duidelijk.
De klanken van een mondharmonica.
Antje.
Dwaasheid.
Ik weet niet wat ik jou zou zeggen,
als je hier bij mij zou zijn.
Ik denk wel dat er tranen drupten,
omdat ik blij, zo blij zou zijn.
Het is natuurlijk dwaas, om zo te denken.
Mijn fantasie gaat dikwijls met mij op de loop.
Het verlangen naar jouw blauwe ogen,
vervult mij telkens weer met stille hoop.
Een mens moet blijven hopen,
op zich is dat ook niet verkeerd.
Het hier en nu is de realiteit.
Maar met alle zorgen, moeite en frustratie......
Is fantaseren soms fijner dan de werkelijkheid.
Antje.
Mijn vader
Mijn vader kauwde pruimtabak,
krullerige sliertjes in een pak.
Soms als hij last had van het sap.
En er geen kwispedoor te vinden was,
dan spuugde hij het in de stromatras.
Tot walging van mijn moeder.
Hij had geen zin uit bed te gaan.
En legde zijn pruim dan op de beddeplank.
Dat maakte mooie bruine kringen.
O jee, ojee geen reden om te zingen.
De kwispedoor stond op de kachelplaat,
hij zat een eindje verderop.
En hij vond het wel een mooie sport,
precies erin te spugen.
Maar meestal missend,
verdween de kwartel sissend.
Het leidde tot heel veel gekijf,
mijn moeder schold hem steevast stijf.
Het hielp niet, want hij deed het toch.
En bromde wat, ik weet het nog:
“Hou jij je mond maar, wijf.”
Ik was een kind, ik keek ernaar.
Ze bleven toch wel bijelkaar.
Zijn samen ook nog oud geworden.
Mijn moeder nam het maar voor lief.
Wat moest ze anders.
Ze had geen alternatief.
Antje.
In de knel.
Drie enorme reuzen omringen mij.
ZORG....TIJD en GELD.
De derde is nog een beetje groter,
want alles draait om hem.
En ik lig aan hun voeten, roepend:
“Help.......help, help.
“TIJD, wat denk je? Vijf minuten?”
“En GELD, kan dat? “
“Hangt er vanaf hoe goed ze is verzekerd:
AV-plus of AV-optimaal.”
En ik lig daar maar, voor paal.
Eindelijk wordt ik opgeheven.
Lig dwarsover in mijn bed.
Mijn voeten op de beddeplank.
De wekker is gezet.
Er wordt héél goed op de tijd gelet.
En met het oog op de display,
wordt het mij kort en bondig uiteengezet:
“De tijd is om, ik hoop dat U het redt.”
Het ligt niet aan de mensen,
ze werken ook, als poppen aan een touwtje.
De reuzen trekken, en zij dansen op bevel.
Teveel, te snel, de ZORG komt in de knel.
Antje.
Raadsel
Er is een heel klein diertje,
het helpt je tegen pijn.
Welk diertje zou dat kunnen zijn?
Want je verslindt hem wel met huid en haar.
Ja, griezel maar een beetje,
maar het is toch echt wel waar.
Nee......het is heus geen lolletje.
Het is een paraceta.......molletje.
Antje.
Rijmen
Wat rijmt er op pijn?
Niets......
want pijn valt niet te rijmen.
Misschien met wat zonneschijn,
want een beetje warmte is altijd fijn.
Of misschien maneschijn,
als ik in het donker van de nacht,
de slaap niet vat.
Dan is mijn venster,
niet zo'n donker en zwart gat.
Wellicht een glaasje wijn,
dat kan ook heel lekker zijn.
Geeft ook wat vreugd en warmte.
Maar rijmt niet op mijn pillen,
die kunnen dan kwaadaardig zijn.
Pijn rijmt ook op mijn,
ja zeker, 't is mijn pijn.
Kan minder of erger zijn.
Maar gerijmd of ongerijmd....
hij blijft altijd mijn pijn
Antje.
______________________________________________________________________________________________________
Zomer
De zwarte merel is er weer.
Nu voor mijn venster,
de blauwe regen zich tooit,
in vol ornaat van blauw en groen.
Rijker en mooier dan ooit.
Er is weer plaats voor hem.
Sinister en zwart tekent hij zich af,
tegen het oranjerood van de ondergaande zon.
Schaterend tussen het weelderig groen.
Of hij al een vrouwtje voor zich won?
Aan zijn gedrag te zien, denk ik van wel.
Maar eerst wordt nu een nest gebouwd.
Al jaren gaat dit zo,
heel vakkundig en secuur.
Gevlochten van takjes tegen het hout.
Ik weet dat dit zo is, want
strakjes als de winter komt,
het blad verdwijnt door sneeuw en ijs...
dan hangt het daar, als een bewijs.
Van een voorbije zomer.
Vol met zang en nieuw leven,
en met een zekere belofte....
Want die winter duurt maar even.
Antje.
Verlangen
De blauwe regen op ons pleintje,
tooit zich wazig groen.
Zijn lange vingers tastend,
naar de warme lentezon.
Hij moet zich haasten,
't is al April.
Nog maar enkele weken,
tot zijn bloesempracht.
De merel wacht op hem,
hij wil zo graag zijn nestje bouwen,
diep verborgen,
in het dichte bladerdak.
Bij het dalen van de avondzon,
weerklinkt alweer zijn prachtig lied.
Jubelend , vol verlangen.
Iets mooiers is er niet.
Nog even, en de lucht is vol met geuren,
en kleurt zich met een tere bloesempracht.
Hoe heerlijk is de lentetijd,
waar mens en dier zolang op hebben gewacht.
Antje.
Vogels
Twaalf pootjes, twaalf vleugels,
hier en daar wat geel erbij.
een zwart fluwelen mutsje,
heel voornaam.
Zes mezen komen eten,
allemaal tesaam.
Op en neer, en heen en weer,
kom en ga
soms ondersteboven
doen ze elkander na.
't Is één groot feest,
en ik geniet het meest.
Dan in één roetsj......
naar de overkant.
Naar Rikus: “Kom jongens,
hij heeft pindakaas, zo lekker!”
Ik kijk het lachend aan.
Dan is daar plotseling.
Die kleine roodborst.
Zo trots en mooi.
Hij duldt geen andere vogels,
om zich heen, altijd is hij alleen.
Hij voelt wel dat ik kijk.
Maar gaat niet weg.
Hij maalt er niet om,
“Wat denk je mens,
ik ben heus niet dom.”
Antje.
Stel......
Tranen rolden vanmorgen:
“Stel dat het Uw kinderen zijn.”
Ja, stel dat het mijn kinderen zijn.
Grote bruine ogen,
die verbaasd de wereld in zien.
In wat voor wereld worden ze geboren,
heen en weer gesmeten.
Hen wordt niets gevraagd.
Beslissingen van mensen zonder honger.
Gierig om elk stukje brood.
Vondel beschreef het al:
“Wat kan de blinde staatszucht brouwen,
wanneer ze raast uit misvertrouwen.”
ook toen ging het over kinderen.
Willekeurig afgeslacht.
Mijn hart wordt geraakt,
maar wat kan ik doen.
Zo weinig....... een druppel,
op een gloeiende plaat.
Een noodkreet, die ook niet baat.
Antje.
________________________________________________________________________________________________________
Eenheid
Soms heb ik het gevoel.
Dat ik twee mensen ben.
Het lichaam en de geest.
De geest woont in het lichaam.
En stuurt het aan daarom.
Maar soms ….is het net andersom.
Want als de pijnen toeslaan,
ben ik alleen maar lichaam.
De geest komt in het nauw.
Hij wil wel op de vlucht slaan.
Maar heeft geen plaats om heen te gaan.
Dan zoek ik naar een middel,
voor wat vergetelheid, in mijn verhaal.
Dan moet ik eerlijk zeggen,
ik hou er niet zo van.
Het middel is soms erger dan de kwaal
Ik open dan mijn kastje,
het staat er vol met ach en wee.
Maar na enig zoeken neem ik,
toch maar weer paracetamol.
En voor de zekerheid, maar twee.
Misschien kan ik dan wat slapen,
voor een korte tijd.
Dat vind ik dan wel fijn.
Als geest en lichaam voor een poosje,
weer samen één zullen zijn.
Antje.
Voor ik vergeet
Voor ik 't vergeet, wil ik je zeggen,
dat ik van je hou......
jouw ogen en je stem en je gebaren.
Wat er van jou maar te herinneren is....
dat ik je mis.
Voor ik 't vergeet wil ik je zeggen,
dat ik je danken wil.
Voor je liefde, je goedheid en je kracht
en nog zoveel dingen meer,
wil ik je danken....keer op keer.
Voordat de dagen komen,
dat ik het vergeet.
Ik het jou niet meer kan zeggen,
omdat ik het niet meer weet......
ik jou vergeet.
Dus moet ik het nu zeggen.
Nu ik nog uit kan leggen, wat er wordt bedoeld.
Mijn gedachten nog kan sturen,
om te zeggen wat mijn hart nog voelt.
Antje.
Mijn lief
Ik wist er van de liefde niet,
toen ik jou vond, mijn lief.
Ik in jouw ogen werd gevangen,
met rozen op mijn wangen.
Ik wist er van het leven niet,
toen ik schuilde in jouw armen.
Mijn hart tot berstens toe gevuld,
met vreugd en groot verlangen.
Ik wist er van de liefde niet,
toen ik jou trouw beloofde.
En jij mij meenam op een reis,
die heel ons leven duurde.
Ik wist er van het leven niet,
tot jij mij leven leerde.
En heel jouw leven aan mij gaf,
mij alles gaf, wat ik van jou begeerde.
Antje.
Beste wensen?
Buiten wordt het oudejaar weer uitgeluid,
met uitbundig veel geknal en vrolijkheid.
Ik bekijk een film over Afrika.
Honger zie ik, strijd en dood.
Wat een tegenstrijdigheid.
Wij drijven hier de boze geesten uit,
Daar verschijnen ze alom, in alle hevigheid.
Waar is het menselijk hart gebleven?
Hoeveel waarde heeft nog een leven?
Antje.
Heimwee
Onwerkelijk is de tijd,
zo zonder jou.
Het voelt zo vreemd,
alsof ik ergens anders leven zou.
Een verlatenheid,
iets van heimwee,
heimwee, naar een thuis.
Zelfs dat nam je mee.
Er is de werkelijkheid,
daar leef ik in.
Als vreemdeling, een eenling,
in een leegte zonder zin.
Ik kan je niet bereiken,
een onmogelijkheid.
Er is je graf, een harde koude steen.
Waaronder jij verdween.
Dus vouw ik maar mijn handen,
en vraag..... om hoop,
om hoop, aan Hem,
die allen leven geeft.
Antje.
Duifje
Duifje, duifje, zo alleen,
waar is jouw vrouwtje toch gebleven?
Zeg me, waar ging ze toch heen?
Altijd kom je bij mij eten.
Alle dagen, steevast weer.
En ik leg voedsel voor je neer.
Dankbaar pak je dan je zaadjes,
steeds nieuwsgierig wat ik doe.
Je bent zo mooi, oplettend kijk ik toe.
Nog twee duifjes komen eten.
Je wilt zo heel graag bij ze zijn.
Zij verjagen jou, vinden het niet fijn.
Het mannetje pikt naar jou.
Doet je soms pijn.
Zou hij soms jaloers kunnen zijn?
Want duifjes zijn zo trouw.....
Ik denk, hij hoeft niet bang te zijn.
Jij zoekt alleen jouw eigen vrouwtje.
Waar zou ze nu toch zijn?
Antje.
Verlangen
Zie toch, de blauwe regen,
Zijn blad'ren zijn nu helemaal geel.
Ik denk nog aan de lente,
aan zijn bloemen,
als een waterval zoveel.
Nu laat hij zijn blad'ren vallen,
de grond bedekkend met een kleed.
In storm en regen staat hij triestig,
alsof hij van geen zomer weet.
De grauwe balk waarom hij slingert,
kaal en grijs, wordt hij weer zichtbaar.
En ook het merelnest vertoont zich,
zwart en eenzaam hangt het daar.
Wachtend op de nieuwe lente, kalm en stil,
In de takken sluimert nu het leven,
Als in herkenbare berusting, want ja,
de winter duurt maar even.
Antje.
Alleen woorden
Buiten is het stil,
de vogels zwijgen.
Nog duisternis alom.
De dingen als gestold en stom.
Ik hoor de stilte ruizen,
mijn pen rust op het maagdelijk wit papier.
Het verontreinigend met slordige krabbels.
Op een stuntelige manier.
Kan ik iets zinnigs spreken?
Als kleine mens in dit zo groot heelal?
Ik schrijf niets, wat al niet gesproken is.
In dit zo aardse tranendal.
Antje.
De snor
Als ik een snor had als de Uwe.
Meneer, ik zou er meer mee pronken.
Naar mooie meisjes lonken.
Hen tonen al dat fraaie,
en er dan heel wijsgerig,
een mooie krul in draaien.
Maar ik zou hem niet ontsieren telkenmaal,
door de resten van mijn pasgenoten maal.
Of hem, ja, 't is waar, zo bruin laten verkleuren,
door de rook van mijn sigaar.
Antje.
________________________________________________________________________________________________________
Mijn geluk....
Toen ik jouw ogen zag,
Was ik verloren.
Jouw zelfverzekerdheid,
gaf mij veel kracht.
Je was altijd zo sterk,
maar voor mij toch altijd..... o, zo zacht.
Ik wist niet wat er toen met mij gebeurde,
ik was verlegen, en zo jong,
zo wereldvreemd.
Ik wilde altijd wel zo bij je blijven.
Jij hield mij zorgvuldig op een afstand.
Want jij gebruikte immers je verstand.
Er waren zoveel dingen die ik toen niet wist.
Over geld en huishoudelijke zaken.
Ik wist ze niet, ik had ze niet geleerd.
Jij werd van toen af steeds mijn onderwijzer,
met veel geduld en zo getrouw.
Je leerde mij de weg van kind te zijn tot vrouw.
Mijn hele leven is dit zo gebleven,
het duurde voort, dit groot geluk met jou.
Jij was degene die mijn leven stuurde,
steeds met een glimlach en met grote trouw.
Als ik terugkijk, kan ik alleen maar blij zijn.
Je gaf mijn leven rust en grote zekerheid.
En ook nu, terwijl je bent gestorven,
ben jij de kracht...... en mijn geluk,
dat nog mijn leven leidt.
Antje
Vuur.
Hij heeft een heel kort lontje,
en zijn tenen zijn te lang.
Je hebt hem zomaar op de kast,
daar zit hij hoog en droog,
maar houdt zich aan een strohalm vast.
Zij steekt haar neus steeds in de wind,
al loopt dat dikwijls in de soep.
Dan zit ze met de handen in het haar.
Waarbij ze zelf haar boontjes dopt.
Maar schrobt nog wel haar eigen stoep.
Hij denkt daar dan het zijne van,
en schudt meewarig soms zijn hoofd.
Loopt verder in de schoen die past.
En heeft niet in de gaten,
dat hem een kooltje wordt gestoofd.
Kan de zon nog in het water schijnen?
Wordt er nog een vredespijp gerookt
Soms helpt er echt geen lieve moeder aan,
dan gaat de kachel uit,
maar wordt het vuurtje opgestookt.
Antje.
Nieuwe bewoner?
We hebben een nieuwe bewoner.
Misschien.
Ik heb hem al gezien.
Klein van postuur.
Hij steunt tegen de muur.
Hij is deftig gekleed.
Met een wijde zwarte mantel.
Hij houdt zich met zijn handjes vast.
Wel een beetje eng, maar mooi is hij wel.
Ik denk, hij zoekt een beetje zorg,
hier in dit huis.
Hij houdt zich op bij de zusters.
Zij zitten ermee, hij kan hier echt niet terecht,
zo wordt er gezegd.
Och arme, onze nieuwe bewoner,
moet zich verwijderen.
Hij is hier echt abuis.
Wel jammer voor hem,
maar nou ja.
Het is maar een
Vleermuis.
Antje.
Momenten
Ik heb je neergelegd in een bed van zand.
Jouw naam gegrift in steen.
Blauw als het water waar je zo van hield.
Zo lang, zo lang alweer geleên.
'k Beleef nog altijd die momenten,
van hoe ons samenzijn begon.
Ik kan ze niet vergeten,omdat ik toen mijn leven,
pas leven noemen kon.
De jaren die verstreken zijn,
maakten van mij een oude vrouw.
Met boordevol herinneringen,
herinneringen vol verlangen naar jou.
Op sommige momenten, dan trek je aan mijn hart,
wat droevig en vol van pijn.
Om dat.....wat eens was,
Ik nog zo graag bij jou wil zijn.
Toch zijn het slechts momenten,
voorbijgaand als de nacht.
Duister en vol van weemoed.
En ik mijzelf toch ook bekennen moet:
“Het leven is wel goed!”
Antje
De vlo
De vlo zo nietig en zo klein,
die kwam ons hier belagen.
In dichte drommen zij aan zij.
't Was haast niet om te verdragen.
Op een broeierige zomerdag,
zijn ze plotseling verschenen.
Als stipjes zwart en klein,
vooral op onze benen.
Meteen op jacht om ze te vangen,.
Maar ja, dat had je maar gedacht.
Ze zijn wel klein, maar zo behendig,
ze maken sprongen, groot en krachtig.
En als je eventjes niet kijkt,
dan word je flink gebeten.
Met rode vlekken overal.
We hebben het geweten.
Maar vandaag komt Rent o kill,
dan worden ze verdreven.
We hopen allemaal dat het lukt, want....
Zo hebben we geen rust.
Zo hebben we geen leven.
Antje.
Doen!
Wat is een gedicht, als je het niet lezen laat?
Wat is liefde, als je die niet delen gaat?
Woorden kunnen dan gaan leven,
liefde is er om te geven.
Nooit teveel, en nooit genoeg,
nooit te laat en nooit te vroeg.
Antje.
Fysiotherapie
Twee keer in de week komt Pieter.
Hij leert me lopen met mijn nieuwe knie.
En ik moet eerlijk zeggen,
voor mij is hij een waar genie!
Hij weet waar alle spieren zitten,
waarom ze pijn doen als ik rust.
Hij brengt ze weer in evenwicht,
maakt mij ervan bewust.
Voor mij is het een wonder,
mijn knie te kunnen buigen zonder pijn.
Ik had het zelf niet in de gaten,
dat dit mogelijk kon zijn.
Hij maant mij ook, niet alles vlug te willen.
De tijd te nemen, kalmpjes aan....
alles steeds met mate,
zodat het goed kan gaan.
Elke dag is er weer één.
Steeds voelt het wel wat beter.
De oefeningen helpen echt.
En ik ben vast van plan, precies te doen....
Wat Pieter zegt.
Antje.
Na de operatie
Vanuit mijn ziekenhuisbed,
zie ik een maanlandschap.
Met grote luchtkokers en afvoerpijpen.
Daaronder wuiven de kruinen der bomen mij toe.
Het kan me niet zoveel schelen,
ik ben nog te moe.
De zon werpt lange schaduwen,
het is een mooie dag.
Meeuwen vliegen erboven,
zo vreemd, zo onwerkelijk.
Ik kan alleen maar kijken,
nu mijn nieuwe dag begint.
Antje.
Sprakeloos
De blauwe regen op ons pleintje,
toont zijn overdaad aan tere bloesems,
in wel duizendfout.
De mezen in het hokje aan de muur
vliegen driftig af en aan met voedsel
voor hun kroost.
En beide kanten van de straat,
omzoomd door boompjes ,
met hun bloesems laaiend rood.
Het grasveldje barstensvol met madeliefjes,
die hun gouden hartjes,
richten naar de zon.
En bij de ondergaande zon,
klinkt een lieflijk koor,
van merels, elkaar toezingend,
hoe hun geluk begon.
En groen, overal groen,
geelgroen, blauwgroen, grijsgroen.
Groener dan groen.
Welk een overdaad aan geur en schoonheid,
lieflijk zachte kleuren, maar ook uitbundig,
rood en geel, zoveel, zoveel.
In mijn hart wil ik alles omarmen,
het uitschreeuwen van geluk.
Maar ik houd me stil en kijk en luister.
hier zijn geen woorden nodig,
dan alleen een stille grote …..
dankbaarheid.
Antje.
Trouw
Waar iedereen gaat,
daar groeit geen gras.
Dat hoorde ik als kind.
En ik begreep niet waarom dat was.
Later zag ik wel de platgetreden paden,
begreep wat werd bedoeld, natuurlijk.
Een waarheid, o zo groot.
Soms letterlijk en soms figuurlijk.
Het had te maken met getrouwheid in relaties,
met vertrouwen en loyaliteit.
Toen begreep ik pas, waarom het was.......
Waar iedereen gaat, daar groeit geen gras.
Antje.
Liefde overwint
Denk aan de dingen die eeuwig zijn.
Eeuwig: de zon, de maan, de sterren.
Misschien ook liefde, of gedachten.
Geen dingen die gemakkelijk te betasten zijn.
De dingen die we zien, zijn eindig.
De dingen die we niet zien.... eeuwig.
Maar waarom zou dat beter zijn?
Het geeft een besef van ruimte.
Daarin is de mens ontzettend klein,
wriemelend als mieren in hun nest.
Waarbinnen elk maar steeds de grootste wil zijn.
Elkaar verdringend, met vrees en met pijn.
Zijn kleinheid steeds verbergend,
door groot en stoer te zijn.
Met wapens tot de tanden.
Die tastbaar en vreeswekkend zijn.
Ze moeten steeds groter en vernietigender zijn,
miljoenen in één klap omgebracht.
Het recht van de zogenaamde sterkste....
Dat zijn de gevolgen van tastbare macht.
Waarom zoekt de mens nog liefde,
als dit allemaal zo is?
Omdat die liefde een nog veel krachtiger wapen is.
Ze laat zich nooit verdringen.
Daarom weet elk mens, die zijn eigen kleinheid vindt....
Dat liefde overwint.
Antje.
________________________________________________________________________________________________________
Als was het gisteren....
Bij het huisje waar mijn moeder woonde,
ligt een groot deel van mijn hart verborgen,
met zoveel blijdschap, zoveel vreugd.
Mijn kindzijn zonder zorgen.
Ik zie in mijn gedachten,
het vrouwtje met haar schort.
Hoe ze de kippen voerde,
zo lang geleden.... en toch zo kort.
De vlier met grote witte schermen,
viooltjes in wel duizendfout.
Met veel ruimte om te spelen,
waar ik lief was en soms stout.
De hei waar ik als kind graag speelde.
Er groeiden bramen zwart en zoet.
Ik ruik de kamperfoelie,
de brem zo gloeiend geel in overvloed.
Uren kon ik daar dan zitten,
mijn handen spelend in het warme mulle zand.
Tot ik haar stem dan hoorde roepen.
Mijn naam, moeiteloos, over heel die afstand.
Dan holde ik naar huis,
bloempjes plukkend in het gras.
Die gaf ik dan aan haar.
Toen nog niet beseffend....
Hoe gelukkig ik wel was.
Antje.
Viooltjes
Ik houd zo van viooltjes,
met hun fluwelen gloed.
Als ik aan hun gezichtjes denk,
ruik ik hun geur, zo aangenaam, zo zoet.
Ieder voorjaar vul ik manden,
met hun bloemen teer en fijn.
Vol met geur en kleurenpracht.
Dan is mijn tuintje vol met zonneschijn.
Stil ga ik dan zitten kijken,
met geur en kleur in overvloed.
Ik voel mij dan gelukkig.
Het leven is dan heerlijk....en zo goed.
Antje.
Lente
Het voorjaar spreidt zich uit,
met een tapijt van bloemen.
Fel kleurend,
in de vroege lentezon.
De dorre donkere aarde dekkend,
sierend, als op een feest.
Daarboven jubelen weer de vogels,
driftig, trillend in hun liefdesgloed.
De mens aanschouwt dit sprookje,
opnieuw, met grote vreugd.
Het doet opnieuw een snaartje trillen,
in een wat oud gemoed.
Zijn hart tot barstens toe te vullen,
met blijheid en met levensmoed.
En om aan ieder te onthullen:
“Wat is het leven goed.”
Antje.
Belofte?
Er hangt een,
zachte groene waas,
over rank en tak,
van nog kale blauwe regen.
En onder heg en struik,
piepen al krokussen tevoorschijn,
half verborgen nog,
onder afgevallen blad.
Een eenzame slanke narcis,
verbergt nog zijn trompet.
En bij mijzelf ,
zit ik het af te wegen.......
kom ik hier al........
de lente tegen?
Antje
BEGRAFENIS
Het lijk ligt in de kist,
gewassen en geschoren,
Met vals gebit en bril.
En bril?
Ojee…., die bril staat scheef.
Zal ik het doen…..?
Ik steek al een vinger uit….
O, nee….dat durf ik niet.
Ik ga maar zitten
misschien doet iemand anders….
Die bril staat heel erg scheef.
De mensen drupp’len binnen,
ze kijken in de kist.
Misschien zullen zij….
maar nee….
Ach, mensen toch….
die bril staat scheef!
De mannen in hun zwarte pakken,
komen plechtig binnen.
Misschien zien zij…..
Maar nee, de voering gaat naar binnen,
het deksel gaat erop,
de moeren worden aangedraaid….
Te laat, te laat!
Maar… die bril die staat toch scheef!
We brengen hem naar zijn laatste rustplaats,
de kist staat netjes op het graf,
prachtige bloemen bovenop,
nog enkele woorden, een laatste groet.
Ik denk: ”Wat stond die bril toch scheef.”
Op naar de koffie en de koek,
hèhè, het is voorbij….
Ik loop maar mee, wat moet ik anders.
Het zint me niet,
ik zit ermee….
Die bril......., die bril die staat nog scheef.
Antje.
Mensenkind
Met rozen op de wangen,
en haartjes zacht en blond.
De oogjes blikken volijk lachend,
tot kusjes geven neigt de mond..
Wie voelt niet in 't hart,
een trilling van genegenheid,
voor dit aanminnig mensenkind.
Lopend in een helder licht,
alsof immerdoor de zon maar stralend schijnt.
Zij strooit alleen maar liefde,
als bloempjes om zich heen.
Zij geeft zo gul dit kind,
waarin men in haar korte leven,
alleen maar onschuld vindt.
De vreugde van haar moeder,
en vaders grootste schat.
Zij weet nog niet hoe zij hun hart verwarmt.
Hoe zij vol levenslust,
ook hun geluk steeds levend houdt.
Zo rein, zo gaaf, zo onbewust.
Antje.
Systeem
Het systeem waarin je leeft,
dwingt je steeds om mee te gaan.
Het gezin waarin je werd geboren,
liep al langs die vaste baan.
Je vader en zo ook je moeder,
zaten al lang vast in een routine.
En ze waren nooit verwonderd,
ze geloofden, tien keer tien is honderd.
Oh wee, oh wee, als je het waagde,
om daarvan af te wijken.
Dan was er een steekje los aan jou, ja niet gewoon,
er moest gesleuteld, want jij viel uit de toon.
Een speciale school, of internaat,
een inrichting om je bij te schaven.
Gedrild en murw gepraat,
totdat je had aanvaard,
dat het systeem zijn gang maar gaat.
Zo leerde je lopen en praten,
zoals het zogenaamd ook hoort.
Als op commando stil te zitten.
En als een robot sukkel je maar voort.
Antje.
Overdenking
In het nachtelijke donker,
in de stille uren,
drijven mijn gedachten mee,
over de grote levenszee.
Ik vaar reeds lang in kalmer water,
met hier en daar wat averij,
door hoge golven, woeste baren.
Ik stuurde af en toe wat bij.
Soms is er nog wat deining,
een lichte rimpeling….
als mijn gedachten wijlen,
bij een lieflijke herinnering.
De zeilen zijn gestreken,
mijn anker groot en klaar,
zuiver en helder is het licht,
de kust komt reeds in zicht.
Toch blijf ik nog wat varen,
mijn leven goed en stil.
Er zijn nog zoveel wat’ren,
die ik nog bevaren wil.
Antje
___________________________________________________________________________________________________
Uit het leven gegrepen
Oude Betje uit de Knijpe,
Woonde samen met haar zoon, een vrijgezel.
Op hun kleine boerderijtje,
Met wat kippen en een haan, een gezellig stel.
’s Morgens bij het eerste haangekraai,
Dan was Betje er al uit,
Voerde dan haar kippetjes,
En dronk thee met een beschuit.
Op een dag, had zij zich wat verslapen,
En ze zei: “Hoe kan dat toch,
Vroeger kraaide toch die haan,
Nu staat hij alleen nog maar te gapen.”
Oma Betje had niet in de gaten,
Dat ze leed aan ’s mensen lot,
Stilaan was ze doof geworden.
Doof geworden als een pot.
Antje.
Delen
Als je veel hebt om te delen,
Deel dan maar lekker uit,
Echt het is niet moeilijk, hoor.
Toch bemerk je op een keer,
‘t Is op…… ik heb niet meer.
Alleen bij liefde is het anders.
Geef maar, geef maar, weer.
Zoveel je wilt, en kunt.
Liefde wordt nooit minder,
Maar steeds meer.
Antje.
Een hart vol wijsheid
“De mens is als een grashalm,
die heel kort bloeit in 't morgenuur.”
Prachtig die vergelijking,
met onze korte levensduur.
Vaak worden we maar zeventig,
of tachtig als we sterker zijn.
Maar ik ken er ook van negentig.
Dat moeten wel heel sterken zijn.
Toch zijn vaak die laatste jaren,
moeizaam, met veel pijn.
Maar het zijn ook vaak de mooiste jaren,
ze kunnen vol van wijsheid zijn.
We gaan dan onze dagen tellen,
elke dag een nieuw begin.
We hangen aan het leven.
Vullen iedere dag met vreugde in.
Antje.
_____________________________________________________________________________________________________
Recycling
Recycling, een engels woord,
dat niet iedereen verstaat.
Maar een begrip geworden.
Door jaren van gebruik....
weet ieder hoe het gaat.
Een oude wasmachien,
een droger, of een oude telefoon.
Ze worden terug in de cirkel opgenomen.
Al wat nog waarde heeft,
wordt weer gebruikt, ja, doodgewoon.
Er komt dan regelmatig,
een hele grote auto,
die pikt dan alles op,
wat buiten staat.
Want opgeruimd staat netjes,sowieso.
Wij weten niet precies,
wat men ermee doet.
Maar 't is voor ons gemak'lijk,
niet onze zorg...
we vinden het wel goed.
Mijn buurvrouw ook,
ze kent geen engels woord.
Hoe zou ze ook, ze loopt al naar de honderd,
ze noemt het “résiekling”.
En niemand die zich ooit verwondert.
Antje..
Ik weet het wel…
Soms verschijn je in mijn dromen,
dan ben je er, gewoon bij mij in huis.
Alsof je nooit bent weggeweest.
Alles voelt dan zo vertrouwd,
en dat voelt goed, je bent weer thuis.
En als ik dan wakker ben,
blijft het gevoel soms hangen.
Het maakt me rustig en ook blij,
de dag wordt dan gemakkelijk,
gaat vreugdevol voorbij.
Toch ben je er al lang niet meer.
Jouw gezicht is vaag in mijn gedachten.
Maar in mijn dromen duidelijk en klaar.
Hoe kan dit zo gebeuren,
ergens is het toch wel raar.
Maar we waren zo lang samen,
een leven lang zo zij aan zij.
De beelden zijn zorgvuldig opgeborgen,
opgeslagen in mijn brein.
Afgesloten en voorbij.
Ik weet wel hoe dit kan gebeuren.
Mijn hart verraadt de oude pijn.
Alleen in dromen durf ik te bekennen,
slechts in mijn dromen kan ik het je zeggen:
“Ik wil zo graag nog bij je zijn.”
Antje.
Mijn zoon
Nu ben je zelf een vader.
Vader van een eigen zoon.
Het leven treed nu nader,
niet alles meer gewoon.
Je liefde is enorm,
voor dit zo kleine wonder.
Jouw hart loopt barstensvol,
nooit kun je er meer zonder.
Nu ken je het geheim,
je weet nu wat geluk betekent.
Nu vorm je een gezin,
maar pas aan het begin.
Je zult nu moeten leren,
wat vader zijn betekent,
jouw zorg omvat nu meer,
tijd, dat je de kosten maar berekent!
Zorg dat je liefde groeit,
voor haar, die jouw zoon baarde.
Die liefde moet steeds voelbaar zijn,
en heeft enorm veel waarde.
Jouw kind zal dan gedijen,
in een liefdevol gezin.
Heel zijn verdere leven,
vult hij dan met liefde in.
Dit is jouw taak als vader,
heel erg de moeite waard,
het schenkt jou zelf geluk,
het mooiste hier op aard.
Antje.
Zomerleven
De zon spiegelt zich vrolijk in het water,
met een zilveren glinstering.
Het water rimpelt,
als door en zachte hand bewogen,
in de zoele zomerwind.
De boot glijdt zachtjes over het water,
de riempjes spattend nat,
De lucht is vol met geuren...
en aan de einder kleuren
zich de bomen paarsig mat.
Zo eeuwig door te varen,
wat zou dat heerlijk zijn
en mij overgevend aan.....
dit heerlijk zomerleven,
geniet ik van ons samenzijn.
Antje.
Vakantie
Vroeger gingen we kamperen,
Kamperen in een tent.
We hadden een hele mooie,
Hij staat als “bungalow “bekend.
Daarin woonden we zo'n week of drie.
Allemaal op een rijtje, tent aan tent.
Het was wel wat behelpen,
Maar we waren het gewend.
Mijn oude vader, van diep in de tachtig,
Wou ook een keertje mee.
Toen kocht hij van zijn traktementje,
zijn eigen mooie tentje.
Hij sprak met alle gasten,
En vond het reuzefijn.
Binnen de kortste keren,
hing overal ons wasje aan de lijn.
Maar toen die nacht, een uur of twee,
hoorden we gestommel.
Roetsj de rits ging naar benee.
Hij moest plassen, o jee, o jee.
Dit kon toch echt niet.
Er moest met hem gepraat:
“Pa, hier is een emmer, doe het daar maar in.”
Hij knikte maar wat, hij deed toch zijn eigen zin.
En die nacht, we lagen wakker,
hoorden we gerammel in de emmer,
Nou, dat ging alvast goed!
Even is het stil, maar dan......
Er wordt gemopperd,
En roetsj de rits gaat open,
En met een ferme zwaai, ja, ja, dat was me wat.
Wordt de inhoud van de emmer neergeplenst over het pad.
Wij houden elkaar vast,
hikkend van de lach.
Och die arme vader, in zijn tent,
Hij had het niet begrepen.
Hoe zou hij dat ook kunnen,
Hij was kamperen niet gewend.
Antje
Een gelukkige dag.
De heg is groen,
het gras is groen.
De struiken in de tuin,
zijn groen met blauw behangen.
Een koppel mussen,
vermaakt zich op het pleintje.
Ze kwetteren, dat het een lieve lust is.
Een merel bezoekt zijn nestje tussen het blad.
En als de avond valt.
en alles stilgevallen is.
Zakt stilletjes de zon
met gouden gloed achter de huizen.
En ik geniet,
de mooiste uren van de dag.
Als de mens tot rust gekomen,
de drukte van de dag, weer overdenken mag.
Dan ontwaakt een stil verlangen,
naar opnieuw zo'n mooie dag.
Met veel zon en zomer.
Een dag weer vol met leven en een blijde lach.
Antje
Verdwaald.
Op de drempel in mijn kamer,
zat een dikke kikker, groen en groot.
Ik zat doodstil, bevreesd.
Hij keek me aan met grote bolle ogen.
Één sprong en hij zat op mijn schoot.
Waarom zou hij dat doen?
Ik zou hem heus geen kusje geven.
En wat moest hij waarachtig,
Als betoverde prins.....
Met een vrouw van bijna tachtig?
Daar kwam mijn buurvrouw aangesloft,
Ze ziet de kikker,
en geeft hem met haar voet een schop.
“Weg met jou, vies ding.”
Zoiets kwam in mij geheel niet op!
Ik kijk hem na,
met grote sprongen wipt hij vrolijk verder.
En leerde mij een wijze les:
Hij moest hier helemaal niet zijn.
Hij was aan het verkeerde adres.
Antje.
Een lichte lentedag
Er is een dag,
zo eens per jaar.
Dan voel ik mij weemoedig.
Zo'n eerste lichte lentedag,
als ik zo 's avonds zonder lamp,
mijn avondmaaltje eten mag.
Ik zie nog steeds die lange tafel,
uitgetrokken tot het eind.
De grote schaal met aardappelen,
de groente en het spek,
nog sissend in de pan, liefdevol bereid.
Negen mensen zaten om die tafel,
de kleinste tussen mijn man en mij.
Allemaal hadden ze daar gezeten,
maar steeds kwam er maar weer,
een stoeltje bij.
Mijn man sprak een gebed,
Dan klonk het : “Smakelijk eten.”
De grote schaal werd leeg geschept, in een wip.
Een vinger wees gebiedend: “Terug, terug.”
Gemopper, en de grootsten keken sip.
De jongste sloeg haar vuistje op de tafel:
“Hou nou maar op, hou nou maar op! “
Dan was het even stil om ons heen.
De “baas”had dan gesproken.
Er was genoeg voor iedereen.
Maar altijd op hetzelfde uur,
keek iedereen naar buiten.
Een dikke hommel kwam dan aangevlogen,
ook op weg naar huis.
Het vogelhokje aan de muur,
Dat was zijn thuis.
Nooit hebben we die kleine “hommeltjes”gezien.
Maar ze waren er wel geweest.
We vonden later in zijn “Huis.”
Een bouwseltje met heel veel kamertjes,
meer dan bij ons thuis.
Hoe mooi was toch die tijd,
ondanks gemopper en gezeur,
Altijd was het weer een feest,
zo met elkaar aan tafel.
Op die eerst lichte lentedag.
Jammer......maar dat is geweest!
Antje.
________________________________________________________________________________________________________
Gedachten.
Herinneringen zijn als stenen,
gebarsten en verweerd.
Door onkruid overwoekerd.
Vast verankerd, onverteerd.
De tijd spreidde zijn mantel uit,
van zacht en vochtig mos.
Half bedolven in het zand,
in een donker, duister bos.
Ze liggen daar te wachten,
op iemand die ze vindt.
Lang vergeten zwijgende gedachten,
in regen en in wind.
Antje.
Open
Spreek je over dichten,
Dan wordt iets dichtgestopt.
Er wordt iets toegesloten,
Het deksel gaat erop.
Dichter zijn is iets heel anders.
Een dichter houdt van openheid,
Zijn hart voor schoonheid openstellen,
Een heel groot onderscheid.
Hij moet aan anderen overbrengen
De schoonheid die hij voelt en ziet.
Geen geluk ligt er in zwijgen.
Dan leven zijn gedichten niet.
Het gaat niet om het roemen,
Zo werkt een dichter niet,
ziet hij een glimlach op gezichten.
Dan voelt hij : “Ik geniet.”
Antje.
___________________________________________________________________________________________________________________________________
Aanvaarding
Toen je stierf,
dat was jij niet.
Ik kon niet huilen.
Je was zo vreemd, zo stil.
Van een afstand,
keek ik naar jou.
Er was zo veel te doen,
dat kon ik wel....toen.
Na maanden vond ik jou pas weer.
Je leefde weer in mijn gedachten.
Ik hoorde weer jouw stem,
in lange donk're nachten.
Toen kwamen ook de tranen,
Een nieuwe wereld ging toen open.
Een wereld vol herinnering....
Herinnering aan jou.
Toen pas was je weer de man.....
Waar ik zo veel van hou.
Antje.
Korenbloemen
Ik zie nog het roggeveld,
waarlangs ik liep naar school.
Over het smalle weggetje.
Het korenveld......
waar zich geen korenbloem verschool.
Ik plukte dikke bossen,
met prachtig blauwe kleur.
En als ik eraan denk
dan ruik ik nog hun geur.
Ik mocht ze daar niet plukken,
de rogge werd vertrapt.
En ik moet eerlijk zeggen,
de boer heeft mij heel vaak gesnapt.
Ik kon het toch niet laten,
en plukte telkens weer.
Ik denk dat hij dat ook begreep,
Want met een glimlach,
keek hij op mij neer.
Antje.
Zomer
Een groene wei,
vol boterbloemen
wuivend in de zomerwind.
En ik, daar liggend
op mijn buik
kauwend op een spriet.
Zie ik mezelf als een klein kind.
Wat dacht ik toen daar in die tijd?
Waarom gaat dat nu zo leven?
Ik weet het niet.
Maar ik weet wel,
Al ben ik bijna tachtig...
Vergeten ben ik het niet.
Antje.
___________________________________________________________________________________________________________________________________
Belofte
De dagen zijn donker,
Heel duister en triest.
Geen warmte van de zon,
Die nu aan kracht verliest.
Gelukkig lengen weer de dagen,
De aarde kantelt naar het licht,
Nog enkele weken,
En de lente komt in zicht.
Speurend kijk ik naar de grond,
En ja, ik zie al groene puntjes,
Van sneeuwklokjes en narcissen,
En een hoekje, waar ik al een krokus vond.
Zij geven een belofte.
Voor een nieuwe zomertijd.
En al is het nu ook donker,
Mijn hart wordt al verblijd.
Blijf niet in het duister zitten,
Maar open je ogen en kijk.
Geniet van het leven,
Want het leven is rijk.
Antje
Tekenen van ouderdom.
Het grijze haar,
is als een kroon,
die waardig wordt gedragen,
wanneer hij wordt gevonden,
op wegen der rechtvaardigheid.
Rechtvaardigheid betekent:
vaardig in het recht.
Welk recht kan dat wel zijn.
Is onze weg nog recht?
Of vormt hij soms een kromme lijn.
Wandel steeds op rechte wegen,
ja, dat kan slechts op één manier.
Vermijd de kromme wegen,
hoewel velen daarop bezig zijn…..
Volg steeds een rechte lijn.
De tekenen van ouderdom,
vertellen ons van wijsheid,
ervaring in het leven.
Geven de mens een waardigheid,
een kroon voor heel het leven.
Antje.
___________________________________________________________________________________________________________________________________
Rijp.
Gisteren zei ik het nog:
“ Wat ziet het er buiten toch haveloos uit.
Met uitgebloeide bloemen,
hun bladeren bruin en verdord.
En wind die door haast kale bomen fluit.”
Hun blad ligt aan hopen,
Onder heggen en struik.
Het groene mos kleeft aan tegels en muren.
Regen klettert tegen donkere ruiten.
Geen mens waagt zich naar buiten.
Maar bij het opstaan deze morgen….
’t Was of er een wonder was verricht!
De tuin leek als betoverd,
Prachtig wit, met duizend glinsteringen,
stralend in het vroege zonnelicht.
Als met een fijn penseel beschilderd,
elk blad en elke steel gaf nu zijn schoonheid weer.
Als met een laagje verf bestreken.
De zwarte daken wit berijpt.
Ik raakte maar niet uitgekeken.
Wie kon zo’n toverstaf hanteren,
de duisternis veranderen in licht?
Mijn treurig hart in blijheid doen verkeren,
mijn trieste gedachten om te zetten…….
Tot dit zo vreugdevol gedicht.
Antje.
___________________________________________________________________________________________________________________________________
Een heel klein wonder.
Op de voedertafel buiten,
Kwam een kleine roodborst eten.
Hij ging niet weg,
Hoewel hij mij zag staan.
De mussen slaan steeds op de vlucht,
Wanneer ik voor mijn venster sta.
Hij pikte rustig verder,
Het was zijn eer te na.
Hoe klein is toch zo’n beestje.
Met pootjes o zo dun en fijn.
Zijn kraaloogjes keken me aan,
Alsof ze zeiden: “Ik hoef voor jou niet weg te gaan.”
Rustig liet hij zich door mij bekijken,
Hij at zijn buikje rond.
Ik zag het warm oranje van zijn borst.
Hij pikte zelfs de zaadjes van de grond.
Ontroerd stond ik daar maar,
En maakte geen beweging.
Ik vond het wonderbaar,
Een heel bijzondere beleving.
Antje.
___________________________________________________________________________________________________________________________________
Thuishulp.
Vandaag was er mijn nieuwe hulp.
Een leuke vlotte meid.
Die kon werken zeg, nou reken maar!
Drie uurtjes, en mijn huis was klaar!
Ze stofte alle richeltjes,
En poetste alle ticheltjes,
Ja, met een natte doek……
verdreef ze alle stof uit elke hoek.
We kletsten ook een beetje,
over ditjes en van datjes.
En deden ons ook nog te goed,
aan een droogje en een natje.
Maar toen de tijd begon te dringen,
ging ik haar toch vermanen.
“Kom het is tijd, schei nu maar uit.”
Wat zei ze toen, die guit?
“Ik dweil mijzelf de deur wel uit.”
Antje.
___________________________________________________________________________________________________________________________________
Het wordt winter
Op ons pleintje, heel mistroostig,
Vallen nu de blad’ren.
De blauwe regen is nu geel.
de wind speelt vol plezier, en doet zijn deel.
Hij verzamelt al het blad,
In ronde hopen, in de gloppen bij de huizen.
De oudjes mopperen al weer.
Lopen met de bezem, keer op keer.
Och, hou het maar niet tegen,
Er komen nog veel meer.
Doe als de wind en lach erom,
Hij blaast erop, en ze verdwijnen weer.
Kijk naar de takken aan de bomen,
En zie de rododendron,
Hoe zij reeds hun knoppen dragen,
Die na een koude winter…….
Zich zullen openen in de lentezon.
Antje
___________________________________________________________________________________________________________________________________
Mijmering…
Je kunt niet vechten,
tegen een herinnering.
Vooral als die herinnering mooi is.
Hij voedt voortdurend het gemis.
Je schakelt je gedachten uit,
toch blijven ze steeds komen,
door een geluid of geur gevoed,
tot in je diepste dromen.
Je kunt niet vechten,
tegen een herinnering…
Hij laat zich niet vervangen.
In elke stille mijmering….
Rust ook een diep verlangen.
Antje.
___________________________________________________________________________________________________________________________________
Er wordt zovéél gezegd
Soms sla ik spijkers met koppen,
Als ik ze maar niet op laag water zoek.
Dan zet ik de puntjes op de i,
Als ik door de bomen het bos maar zie.
Dan krijg ik boter bij de vis,
Maar hom of kuit dat kies ik niet.
Soms smeer ik wel een beetje stroop,
Hoewel ik heel veel door de gootsteen giet.
Zo blijf ik bij mijn eigen leest.
Ze jagen mij niet op de kast.
Al loop ik soms met molentjes,
‘k zie dat de ene hand de andere wast.
Ik boor niet graag wat door de neus.
Maar wrijf het er soms wel onder.
Ze nemen mij niet bij de poot,
Maar eerlijk is eerlijk, en dat is bijzonder.
Spreken is soms zilver,
Maar zwijgen is nog altijd goud.
Ik veeg heel graag mijn eigen straatje.
En denk dat ik het hierbij houd.
Antje.
___________________________________________________________________________________________________________________________________
De winkel van mijn dromen
Ik hou van mooie dingen,
Mijn hele leven al.
Ze waren onbereikbaar,
Ze stonden zo veraf,
Als ik de centen telde,
Die mijn lieve man mij gaf.
Nu ga ik naar de kringloop,
En loop daar zoekend rond.
Daar vind ik mijn juweeltjes,
Van dertig jaar geleên.
Ze liggen daar te pronken,
Soms zomaar op de grond.
Met tranen in mijn ogen,
Bekijk ik al die pracht,
Bewonder alle schatten,
Die ik toen niet kopen kon.
Hoe mensen ze nu als rommel,
Daarheen hebben gebracht.
Hoe kunnen ze ook weten,
Hoe ik mijn hart ophaal.
Ik vind mijn mooie kopjes,
Mijn prachtig glaswerk koop ik daar.
En tussen alle oude boeken,
Mijn lievelingsexemplaar.
En kan ik iets niet vinden,
Dat ik zo graag nog wil.
Neem ik een andere winkel.
En loop daar speurend rond.
Het is heel vaak gebleken,
Dat ik het daar dan vond.
Ik kan dan erg genieten,
En voel me heel voldaan,
Als ik voor weinig centen,
Die ik vroeger niet bezat,
Nu op mijn gemakje
Mijn “dure” inkopen heb gedaan.
Antje
___________________________________________________________________________________________________________________________________
Een "Vriend"
Ik moet U iets vertellen:
“Ik heb een goede vriend.
Hij blijft mij vergezellen,
ik heb hem niet verdiend.”
Hij is er alle dagen,
hij loopt steeds met mij mee.
En ook in donk’re nachten,
volgt hij me, heel gedwee.
ik doe hem soms een voorstel:
“Toe ga een dagje vissen.”
Hij schudt subiet van: “Nee.”
Hij kan mij niet missen.
Hij hangt zo erg aan mij,
hij blijft mij maar belagen.
Hij wil niet bij me weg,
ik hoef het niet te vragen.
Ik moet hem maar verdragen,
’t zal niet gemak’lijk zijn.
Hij draagt een naam “ mijn vriend.”
Zijn naam is: “PIJN.”
Antje.
___________________________________________________________________________________________________________________________________
Verlangen
Op zolder, in een donk’re kast
Hangt nog jouw jasje.
Ik streel de kraag…
Zie jouw gezicht daarboven.
De mouwen…
Waaruit jouw handen staken…
Zijn leeg…
Ik laat ze vallen.
Mijn gezicht…
Verberg ik in de stof,
Een traan glijdt …
In de voering.
Jouw geur…
Ze is er niet…
Weg, je bent weg.
Maar ooh, Ik mis je zo!
A.Stik-Snijder.
___________________________________________________________________________________________________________________________________
Feest.
De wind houdt zijn adem in,
het wordt avond.
De zon zakt achter de huizen,
aan de overkant.
Alles wordt stil.
Stil en vredig.
Op ons pleintje.
De dag is weer geweest.
Het lijkt maar zo.
Een koppel mussen,
in een lange sliert,
bouwt nog een feest.
Hun gekwetter klinkt alom,
ze hebben groot plezier.
Er zijn nog jongen bij,
die worden nog gevoerd.
Ze strijken neer,
op de houten balken,
waarop de blauwe regen slingert.
Trillend met hun bekje open.
Met een glimlach zie ik het zo aan.
Wat en leven in zo’n diertje.
Wat een plezier, en ik geniet….
Zoals zij genieten van hun klein bestaan.
Antje.
___________________________________________________________________________________________________________________________________
AVONDSTILTE
Als de avond valt,
Wordt het stil om mij heen.
De vogels zwijgen…
De natuur houdt haar adem in.
Ik sluit mijn ogen,
Er klinkt een ijle melodie…
Een mondharmonika
Zuiver en helder klinkt het in de avondlucht:
“Hoe zachtkens glij-ijdt ons bootje”.
Mijn herinnering gaat verder
Ik zie je zitten,
Je kijkt me aan
Je speelt voor mij.
Je ogen lijken groen in het rose licht.
Je weet hoe diep je me raakt.Ik wil me aan je voeten werpen
Mijn hoofd in je schoot verbergen
Ik doe het niet…
Stil, wees stil, verbreek het niet.
Met een schok kom ik tot de werk’lijkheid,
Je bent er immers niet.
De melodie klinkt nog na…
Het gevoel blijft.
Gevoel van geluk.
Geluk van jou en van mij.
Antje.
Feiten
Wij maken allen fouten,
en ieder zegt: “Ja heus.”
Maar zien we ze bij anderen,
dan wrijven we ze lekker in,
en soms onder de neus.
We groeien dan een beetje,
we voelen ons dan groot.
De ander staat wat lager,
hij krimpt dan wat ineen.
We kleuren hem wat vager.
Kijk in je eigen hart,
en hou je nu maar stil.
Leg maar een hand over je mond,
ga zelf een stapje naar benee,
en leef eens met de ander mee.
Antje.
Herinnering...
Mijn blauwe bloempje op de hei,
Komt plots in mijn herinnering.
En ik ben blij.
Mijn bloempje uit mijn kindertijd.
Ik zie mezelf nog zitten,
Ik zit daar heel alleen,
Ruik weer de brem,
Zo stralend geel, gloeiend in de zomerzon.
Die geur…., de bijen zoemen.
Ik pluk mijn blauwe bloempje.
‘k Weet nu: het is de gentiaan,
Toen niet, zag wel haar schoonheid.
Het zilverroze rozenkransje,
Verborg zich niet voor mij.
De tormentil, de erica in overvloed.
‘k Snoepte heidebessen ondertussen.
De hei bestaat niet meer,
Er zijn nu korenvelden,
Waar zelfs geen korenbloem,
Zich meer mag melden.
Hoe heerlijk was die tijd,
Ik zou het haast vergeten,
Er groeiden later zoveel and’re bloemen.
Maar nooit zo lieflijk en zo schoon,
Als ’t blauwe bloempje,
Uit mijn kindertijd.
Antje
Bloei…
Er zitten knopjes,
Aan het stekje,
In het potje,
Op de vensterbank.
De iele stengel staat rechtop,
Met hier en daar een blaadje.
Een krans van knopjes…
Ligt er bovenop.
Ben zeer benieuwd
Kan haast niet wachten
Moet steeds maar kijken
Heb geen rust.
Tot de bloempjes komen
Aan het stekje
In het potje
Op de vensterbank.
Antje
Kleur
Ik geef mijn dagen graag wat kleur,
met groen en blauw en zonnig geel.
Ik weet, dat is natuurlijk,
maar zulke dagen zijn er niet zo veel.
Soms lijkt een dag een beetje grijs,
dan kleur ik hem vaak roze,
Met hier en daar een zwarte stip,
want grijs is uit den boze.
De maandag begint heel vaak wat blauw,
gewoonlijk na een dag met zon.
En ’s avonds ben ik dan heel blij,
dat ik de triestheid overwon.
Een zwarte dag, geef ik een gouden randje,
en zet er dan wat witte stippen in.
Maak zo een bonte polkadot,
dan wordt hij toch nog naar mijn zin.
U denkt: “Nou, nou, dat is een optimist.”
Nou nee, soms zie ik nergens nog een streepje licht,
Dan hebt u zich toch wel vergist.
Want ik kruip dan in bed……. met de gordijnen dicht.
Antje
Onbereikbaar
Nog altijd tast mijn hand naar jou,
Alsof je bij me bent.
We waren altijd zo vertrouwd,
Zo aan elkaar gewend.
De nacht is vaak zo stil,
Zo donker om mij heen.
Het duister brengt me vrees,
Ben angstig en alleen.
Pas als de ochtend gloort,
Vind ik een beetje rust.Het licht verdrijft het duister,
De spinsels in mijn hoofd worden gesust.
Ik weet wel wat je mij zou zeggen:
“Ik ben er nu niet meer.
Je moet nu verder zonder mij.”
Stil maar……. ik weet het wel.
Maar het doet nog steeds zo zeer!
Antje
Doorzichtig
Ik hou van glas,
omdat het zo doorzichtig is.
Het vangt het licht, en breekt het,
alle facetten verschijnen voor mijn oog,
weerspiegelen in alle kleuren,
de kleuren van de regenboog.
Ik kijk steeds vol bewondering…
naar dit zo fraaie kleurenspel;
het brengt mij in verwarring….
Is het ‘t licht, of toch het glas,
ik weet het niet, ’t is ook zo belangrijk niet.Het feit is er, dat ik ervan geniet.
Ik plaats het in mijn venster,
met iedere dag het volle licht,
maar ook al zijn de dagen grauw,
het glas in groen en blauw,
geeft mij een fraaie schittering.
De kleuren waar ik veel van hou.
Zo is het ook met ogen,
het zijn de spiegels van de ziel.
De ogen van mijn man zo prachtig blauw,
waar ik mijzelf steeds in verloor.
Ze gaven mij de moed en de verzekering.
dan kon ik met mijn leven door.
De ogen van mijn kinderen,
verborgen zich soms voor mij…
Dan was er weer iets mis….
Maar keken ze me aan ,
dan las ik hun gedachten,
en wist ik wat er was…..
ze waren dan doorzichtig……
ja, zo doorzichtig als glas.
Antje
Blij...
In het vroege morgenlicht,
hoor ik de vogels zingen.
De merel fluit zijn keeltje schor,
uit liefde voor zijn wijfje.
En als hij zwijgt, dan luistert hij,
met trilling in zijn lijfje..
Het is een heerlijk lief geluid,
doet me de winter snel vergeten.
Geeft vreugde in het oud gemoed,
brengt mij de lente heel nabij,
laat me opnieuw verlangen,
maakt me weer jong en blij.
Buiten geurt het overal,
met prachtig tere tinten.
Met bloemen zonder tal,
die uit de aarde spruiten.
Het lauwe windje speelt.
de lucht is vol met fluiten.
Ik kan alleen maar zwijgen,
bij al dit jubelend lentespel.
Ik kijk en luister……..
en voel verwondering opwellen.
Mijn hart stroomt vol van dankbaarheid,
het gaat van vreugde zwellen.
Antje
Madelief
Er groeit in ’t groene veld,
Een bloempje, teer en klein,
Het witte kroontje stralend,
Met blaadjes , o zo, fijn.
In’t voorjaar in de prille lentezon
Is het vaak nog koud,
Toch richt het fier zijn kopje op,
Richt naar de zon zijn hart van goud.
Vaak wordt het platgetreden,
Het is zo nietig klein,
Zo zonder praal of veel vertoon.Zo doodgewoon.
Ons oog ziet niet het nietig bloempje,
Dat welig tiert in ’t groene gras.
Maar wat zouden we het missen,
Als het er eens niet meer was.
Het kind, nog dichter bij de grond,
Vlecht voor zijn hals, een stralenkransje.
En huppelt vrolijk in het rond,
Het maakt een vreugdedansje.
Antje
Belofte
Op ons pleintje buiten,
Schijnt vandaag de volle zon.
Spiegelt zich vrolijk in de ruiten,
Of hij de winter overwon.
Maar op de heggen ligt nog rijp,
De lucht is koud en kil.
Geen takje dat zich roert,
De wind houdt zich angstvallig stil.Toch lijkt het of de lente komt,
Die stralend blauwe lucht……
Jaagt met haar gouden zonneschijn,
De winter op de vlucht.
Een narcis, heel alleen,
Worstelt zich uit de grond.
Een merel scharrelt erom heen,
Dood blad vliegt in het rond.
Terwijl ik naar hem kijk,
Zie ik onder struik en heg,
al sneeuwklokjes en krokussen.
Zij banen zich een weg.
Heel even nog, als straks de kou verdwijnt,
dan zien we hoe in volle glorie,
als was het een tapijt…..
weer overal hun bloem verschijnt.
Antje
Het beertje
Mijn man kocht op de rommelmarkt,
een koddig, klein wit teddybeertje.
En omdat het ding zo zielig keek,
nam hij ook nog een schaapje mee.
Ze werden in de kamer,
op de bank gezet, en daaglijks toegesproken.
Het beertje was steeds lief,het schaapje vaak ondeugend.
Wij schudden soms ons hoofd,
’t was wel wat kinderachtig, maar nou ja,
hij vond het immers leuk,
zo was nu eenmaal Opa.
Maar op een dag,
’t was ergens in oktober.
Toen kwam voor hem de slag,
die hij niet overleefde.
We hebben hem nog opgezocht,
Het beertje ging toen mee.
Ik heb het in zijn hand gelegd,
Gezien hoe hij het streelde.
We hebben hem toen weggebracht,
Niets mocht voor hem meer baten.
Het beertje naast zijn hoofd gelegd……
het leek misschien belachelijk,
maar……
Wij hebben het zo gelaten.
Antje
Zo kostbaar
Ik berg herinneringen op,
als in een doosje met juwelen.
En af en toe, til ik het deksel op,
ik koester ze, terwijl mijn handen strelen.
Ze zijn zo kostbaar, zo uniek,
omvatten heel mijn leven.
Heel mijn hart gaat er naar uit.
met veel geluk omgeven.Ik neem ze teder in mijn handen,
want zo beschadig ik ze niet.
Ik wrijf ze met een zachte doek,
zoals mijn hart gebiedt.
Dan sluit ik weer het doosje,
tot aan een volgend keer.
Het verlangen van mijn hart,
vertelt me wel….wanneer.
Antje
Mijn vader had een brommer
Mijn vader had een brommer,
daar ging ‘het ding’ voor door.
Want bijna alle dagen,
lag hij er op zijn knieën voor.
Alles haalde hij eruit,
en bouwde het er dan weer in.
En soms, ja heel bijzonder,
dan liep hij weer ‘dat ding.’
Ik moest hem dan proberen,
want ik was immers jong en sterk.
Je trapte je haast dood,
‘t was onbegonnen werk.Het gebeurde eens,
’t was op een Woensdag, ja dat klopt,
hield hij de vlotter in zijn hand,
het ding zat wat verstopt.
Hij nam hem mee naar binnen,
had er eerst wat benzine ingedaan.
En bij ons in de kamer,
stak hij het ding toen aan.
En wat er toen gebeurde…..
Het ding begon te dansen, ja, ja wel degelijk.
En zeilde toen als een raket,
De kamer rond, je houdt het niet voor mogelijk.
Mijn vader had dit niet verwacht,
want hij keek stomverbaasd.
De hond kroop weg onder een stoel,
jammerend en verdwaast.
’t Was gelukkig wel snel uitgebrand,
we waren opgelucht, en lagen dubbel.
De brommer deed het nog, wat een geluk….
Een avontuur met heel veel trouble.
Dat was dus mijn vader met zijn brommer,
Ik denk, dat hij ervan genoot.
Een heel bijzondere bezigheid,
Die hem vreugd in ’t leven bood.
Antje
Gedachten
Als mijn gedachten stuivers waren,
dan had ik vast veel geld.
Maar ja, wie wil ze horen….
’t staat nergens nog vermeld.
Als mijn gedachten stuivers waren,
en ieder wou ze horen,
dán kon ik zilver sparen
en blies hoog van de toren.
Wat dwaas, om zo te denken,
want rijkdom laat me koud.
Want door maar stil te zwijgen….
bezit ik hópen goud!
Antje
Avond
De maan staat groot en helder aan de avondhemel,
Het licht verspreidt zich sprankelend over het meer.
In een lichte rimpeling, door een koele avondbries,
Als in een zilveren schittering, spiegelend en teer.De bomen op de oever, tekenen zich af.
Ze staan daar, onder groene kruinen in het donker
als zwarte silhouetten,
Onder het immense stergeflonker.
Een lichte nevel stijgt nu uit het water,
Verspreidt een bitt’re geur van gras en rottend blad.
De bomen lijken haast te zweven,
Drijven als boten boven het wazig nat.
De nacht daalt nu volledig neer,
Geen vogel laat zich horen.
Heel de natuur komt nu tot rust.
Ligt als in een droom verloren.
Geduldig wachtend op een nieuwe dag.
Antje
Pluk de dag
Hoe kostbaar is de tijd,
we noemen haar het heden.
De uren gaan te vlug voorbij,
je vindt ze niet terug,
als ze eenmaal zijn vergleden.
Hoe gaan we haar besteden?
Streven we naar geld of goed?
Is dat wat wij begeren?
Die rijkdom kan verloren gaan,
zo zal de tijd ons leren.
En zoveel tijd verstrijkt in ’t leven,
met ruzie en onenigheid,
Soms tussen goede vrinden.
Het kan nog worden goed gemaakt,
als we de tijd maar vinden.
Maar soms is het “te laat”.
Te laat om dingen te herstellen.
Dit nare woord blijft je maar kwellen.
Je vindt geen troost of baat,
is niet opzij te stellen.
Benut de tijd die je bezit,
we hebben toch geen andere.
Gisteren is verdwenen,
morgen is nog niet verschenen.
Kijk naar het nu, doe wat je kan.
Want is hij om,
Wat doe je dan!
Antje
Herkenning
Het is met niets te vergelijken,
Het blije lachje van een kind,
Zo rein met klare ogen
Dat jouw oog zoekt en vindt.
Het valt je onverdiend ten deel,
Diep in je hart daar daalt het neer.
Niets kan het evenaren,
Ontroert je meer en meer.
Geen rijkdom en geen roem,
zijn groter dan die lach,
Dat lachje, dat als in herkenning,
Jouw oog ontmoeten mag.
Antje
Tijd...
Wij leven in de stroom van de tijd,
als een nevel die verschijnt
en morgen weer verdwijnt.
Het heden wordt verleden.
Tijd is ontzagwekkend,
voorwaarts, altijd raast hij voort.
Nimmer staat hij stil
is al voorbij als je dit hoort.
Vandaag wordt morgen, overmorgen,
ons leven spoedt ten eind.
Wij plakken slechts wat etiketten,
willen dat het blijft.
Het eind: van een jaar,
een eeuw, aan oorlog en aan pijn.
Een stip in onze levenslijn,
herinneringen zijn het maar.
Toch is er iets wat wel beklijft,
iets wat alles overwint.
Steeds weer opnieuw begint.
liefde is het, die overblijft.
Zij overwint zelfs tijd,
geeft allen hoop, op eeuwigheid.
Antje
Afscheid
Er was die lege stoel
sinds jij bent weggegaan.
Ik kon er niet meer tegen,
ik heb hem weggedaan.
Wat heeft het eigenlijk voor zin,
ik weet het al tegoed.
Maar ‘k denk zo bij mijzelf,
dat ik ook leven moet.
Jij vult mijn leven,
zo het vroeger was,
met dagen vol geluk en vrolijkheid.
Als was het gisteren pas.
Houd ik mijzelf nu voor de mal?
Wel nee, het is juist goed.
‘k Blijf naar die lege plek niet staren,
langzaam worden mijn bitt’re tranen zoet.
Antje
Mijmering
Wanneer ik aan mijn venster zit,
Zo in het vroege morgenlicht,
Zie ik, weer overal in heg en struik,
De zilveren draden glanzen,
Weerspiegelend in het eerste zonnelicht.
De spin weeft weer met fijne draden,
In heg en struik, haar fijne web van rag,
Bedruppelt als met kleine parels,Door zachte nevel, in de morgendauw
Nog mooier, dan ik ooit eens zag.
Het maakt mij wat weemoedig,
Ik weet, de herfst is weer nabij.
Nog enkele weken en de bladeren vallen.
De herfst komt als op kousenvoeten,
Brengt storm en regen naderbij.
Ik wil nog graag kastanjes zoeken,
De hazelnoten rijpen in dit jaargetij.
Het wemelt van de bramen en de bessen,
Ik zou ze zo graag willen plukken.
Mijn eigen herfst belemmert mij.
Toch zit ik niet te klagen,
Ik put uit mijn herinnering,
Hoe ik in vroeger dagen.
Genieten kon, van alles wat ik plukte.
Met ogen vol verwondering.
Kastanjes met de kleuren van mahonie.
En korenbloemen in het rijpend graan.
de bramen zwart en heerlijk zoet.
Ik ruik nog steeds hun geur,
En denk: “Wat is het leven goed!”
De herfst verdient bewondering,
Geeft voorraad voor de wintertijd.
Draagt reeds in haar boezem,
De belofte.
Van een nieuwe zomertijd.
Antje
Muren
Als ik mij neerzet om te schrijven,
is er een remming om mij heen.
Door al die hoge muren,
ik bouwde zelf….ja, steen voor steen.
Ik voel me daar zo veilig,
ja, ze zijn hoog genoeg.
Houd deuren veilig dicht,
blijf zelf wel uit het zicht.
Men hoeft toch niet te weten,
hoe klein ik werk’lijk ben.
Met schaamrood en met tegenzin,
schrijf ik mijn eerste zin.
Maar als de muren vallen,
dan komt mijn hart in zicht,
Ik draag het in mijn handen,
houd de deur niet langer dicht.
Kijk maar gerust , hoor.
Ja, ik stotter, vind moeizaam ieder woord.
Als ik ben uitgesproken,
Zegt men: “Dat heb ik meer gehoord.”
Antje
Stilte
Het wordt stil om mij heen,
Er klinkt nu geen stem,
Zelfs niet mijn eigen.
Geen enkel geluid,
De dagen gaan zwijgen.
Ik raak achterop,
Ik hou het niet bij.
Ik hol en ik hol,
En raak buiten adem.Men rent mij voorbij.
Het gaat veel te snel,
Ik geef het maar op.
Moet mijn eigen tempo bepalen.
Zo kom ik er ook,
Ik hoef niemand nog in te halen.
Maar dan is het stil,
Iedereen is vertrokken.
Heel in de verte zie ik ze gaan.
Hun stemmen verklinken.
Ik loop achteraan.
Ik kan niet meer mee,
Moet dit maar aanvaarden,
Doe nu maar je best.
Met wat je nog hebt.
Geniet van het leven.
Van wat er nog rest!
Antje
Geertje
Dikwijls loop ik door het steegje,
waar Geertje heeft gewoond.
Eenieder heeft haar daar gekend,
nog niets is er veranderd,
maar Geertje werd dement.
Ik denk aan haar als ik daar loop,
een vrouwtje klein en oud.
Ze werkte in haar tuintje,ze kweekte daar pompoenen, hele grote,
met de kleur van groen naar goud.
Haar tuintje ligt verlaten,
niemand kijkt er nog naar om.
Maar nu het voorjaar wordt,
wemelt het er van het jonge groen.
Met sneeuwklokjes en krokussen,
ze openen hun kopjes, in de prille lentezon.
Ze hield zo van haar tuintje,
en was er altijd bezig,
met wieden en met planten.
Dat was ze zo gewend,
het tuintje zal haar node missen,
want Geertje werd dement.
Antje.
Weet je nog…….?
Weet je nog, ons eerste huis?
Het was verklaard, als onbewoonbaar,
Het was er ook beslist niet pluis,
Wij deden onze zin, al mochten we er eigenlijk niet in.
Het wemelde er van de muizen,
En op zolder zat een rat.
De mensen schudden wel hun hoofd,Maar ja, wat hinderde ons dat.
We pakten heel hard aan.
De muizen hebben we gevangen,
De rat werd door de hond gepakt.
Bang was ik niet, we waren immers saam.
Weet je nog, dat voorjaar?
We kregen onze eerste zoon.
We huilden van geluk,
Ons leven kon niet stuk.
Het was er toch zo heerlijk,
Ik denk dat steeds maar weer.
Er groeiden zomaar grote bossen narcissen,
Als een kind, zette ik ze overal neer.
Ik vraag je: “Weet je nog?”
Dit was wel zestig jaar geleên,
Je kunt het toch niet weten,
Lang reeds ging je van me heen.
Het zijn alleen herinneringen,
Het zijn er ook zoveel…..
Ze hebben alleen waarde,
Als ik ze samen met jou deel.
Antje
Jammerklacht
Eerst was hier die brand,
Het was toen één April.
We vonden het heel heftig,
De tijd stond even stil.
Toen kwam er een explosie,
Van heel veel lentegroen,
Heel fijn, zo welbeschouwd,
Maar groen vraagt wel om onderhoud.
De heggen groeien uit hun voegen,
De vrouwenmantel met haar grote kraag,
Tolereert het niet, als ze een ander plantje ziet.
Hoelang moet dit nog duren, dat is voor ons de vraag.
Die jongens van Caparis,
Waar zitten die nu toch.
Zij hielden het hier voor elkaar,
Maar ja, dat was wel vorig jaar.
Het duurt nu haast drie maanden,
Hoofdschuddend kijken wij naar ons terras.
Het onkruid tiert hier welig,
En de zomer begint nog maar pas.
De oudjes willen al gaan plukken,
Maar ja, dat valt niet mee,
Hun oude handen beven,
Hun krachten gaan het begeven.
Misschien heeft iemand nog een schoffel,
En ook een beetje medelij….
We zouden hem heel dankbaar zijn.
Hij maakte hier de oudjes blij.
Antje
O, leer mij alle dagen tellen…..
Als ik van heel mijn lange leven,
De dagen eens zou tellen gaan,
Had ik veel werk om ze te tellen.
Het zijn er veel,
Ze zijn voorbijgegaan.
Toch komen uit dit hele leven,
Maar enk’le dagen,
Aan mijn geest voorbij.
Ze lichten op, als warm en vrolijk,
Ze waren immer mooi en blij.
De hei, waar ik zo graag,
Als kind vaak speelde.Ik ruik de kamperfoelie en de brem,
Ik zie nog steeds het paars en al de vele kleuren,
Ze trekken aan mijn geestesoog voorbij.
Diezelfde hei, waar ik de liefde leerde.
Waar ik geheel mijn hart verloor aan jou.
En wij ons aan elkaar verbonden
Zo zij aan zij, nog onbewust,
Van wat er komen zou.
De dagen dat er kind’ren kwamen,
Ze lichten op, als dagen vol geluk met jou..
Waarin ik ’t volle leven leerde kennen.
Ja, heel mijn kindheid af ging leggen,
Waarin ik moeder werd en vrouw.
Het vele werk, en alle grote zorgen,
Zijn dingen waar ik niet meer naar verlang,
Ze zijn zorgvuldig opgeborgen,
Ze vallen weg….
Ze zijn van geen belang.
Ik telde heus niet alle dagen,
Ze gleden ongemerkt aan mij voorbij
Er kwam een dag, hij komt me nu heel moeilijk voor.
Een dag heel triest en donker,
Het was de dag dat ik jou weer verloor.
O ja, ik overleefde,
De dagen glijden nu in rust aan mij voorbij.
Ik hoef ze ook niet meer te tellen,
Ja, iedere dag is als een goede gift,
Ik vraag mezelf , hoelang zal dit nog duren?
Hoelang, hoelang,
Schrijft nog mijn levensstift.
Antje
Een bonte mengeling...
Ik zit op mijn terras,
Tussen al wat groeit en bloeit.
Het is een bonte mengeling,
Die me elke dag weer boeit.
Dieppaarse petunia,
Met geurig grote bloemen,
Geraniums in rood en wit.
Heel veel gelen, heel veel groenen
Op het terrasje aan de overkant
Zo kleurig als een zomerdag,
Is net zo’n bonte mengeling
‘k verheug me dat ik kijken mag
Een donkere man,
Een blanke vrouw,
Twee heel mooie kinderen,
Een oude opa in het grijs.
Wat kan er mooier zijn,
Dan zo’n boeket,
Van liefdevolle mensen,
Die elkaar steeds vrede wensen.
Bezie de mensheid eens als zo’n boeket,
Met heel veel kleur en variatie,
Net als de bloemen hier op mijn terras,
Dan zou er vrede zijn, in iedere stam en natie.
Antje
Als een herinnering….
Ze was al weg….
voordat ze stierf.
Ze dwaalde door de gangen…
Op zoek naar iemand ….
die er niet meer was.
Ze kon het niet bevatten….
hij zat bij haar aan het ontbijt,
dronk samen met haar koffie…Zo was hij er….
en dan ineens was ze hem kwijt.
Ze ging het bij de buren vragen.
“Hebben jullie hem gezien?”
Ze kreeg steeds “Nee”, te horen.
Als iemand zei:”Hij is gestorven,”
Dan werd ze vrees’lijk boos.
“Zonet was hij er immers nog”.
Het is niet te begrijpen,
we hebben samen nog gesjoeld,
Ze vond het nog gezellig….
Ze kreeg het zo benauwd,
die nacht maar opgenomen,
niet meer teruggekomen.
Ze was al weg…
voordat ze stierf…..
Wij houden ons maar even stil….
Het is misschien wel beter
Een troostende gedachte….
voor ons, die er nog zijn.
Wij willen graag erin berusten,
maar eerlijk waar…
het doet wel erg veel pijn.
Antje
Geluk
Ik zie mezelf als een klein kind,
Lopend door de sloot bij buurvrouw Maartje.
Vluchtend voor die boze mensen,
Die elkaar de dood in wensen.
Ver, heel ver moet ik nog gaan,
Om het niet te hoeven horen
Over het mulle witte zand, dat rult,
Zoetjesaan mijn klompjes vult
Eindelijk kom ik op mijn plekje,
Tussen brem en kamperfoelie.In de hei zet ik me neer.
Mijn angst verdwijnt, de rust keert weer.
Die zoete geur, gezoem van bijen.
Heel stil zit ik daar tevree.
Een salamander koestert zich in ’t warme zand
Hij kijkt mij aan, vlakbij mijn hand.
Ik dwaal nog verder over het pad
En vind de sloot met wilgenkatjes.
Ik wil mij in hun geur verliezen.
Hun stuifmeel doet me plots’ling niezen.
Ik heb het wel gezien
Het kleine vogelnestje.
Twee eitjes als van porselein.
Ik zal maar heel voorzichtig zijn.
Zouden er al bramen zijn?
Voorzichtig ga ik kijken,
En ga dan lachend op de loop,
Ik stapte bijna in een mierenhoop.
Het weiland waar ik nu beland,
Staat boordevol met pinksterbloemen,
Dan pluk ik een boeket heel groot,
En vlij me languit in haar schoot.
De geur is haast bedwelmend
Genietend blijf ik even liggen,
Totdat het krieb’lend grut verschijnt
Haastig krabbel ik dan overeind.
De bloemen geef ik aan mijn moeder,
Hun ruzie zal wel over zijn.
Mijn vader moet maar even helpen.
Ik wil zo graag hun tranen stelpen.
Mijn kindertijd heeft mij geleerd:
’t Geluk ligt in de kleine dingen.
Soms overpeins ik ze heel even,
O. hoe kostbaar is mij ‘t leven!
Antje
Aprilgrap?
Het is vandaag al 1 April.
We staan er eventjes bij stil.
Want wat is er aan de hand?
De buurman stak zijn huis in brand.
Het was toen net nog Maart,
Hij roerde nog wat met zijn staart.
Het was het nachtelijke uur,
De rust van korte duur.
We waren hiervoor bang geweest,
Hadden het reeds lang gevreesd.
Met sterk gebonk en veel lawaai,
Stak hij zijn huis in lichterlaai.
Zijn buurvrouw, reeds in bed,
Was waakzaam en alert.
Zij zag de vlammenzee,
En belde heel snel 1-1-2.
Maar zij kon niet vermijden,
Dat dikke rook zich ging verbreiden.
Die was niet meer te stuiten,
Joeg iedereen naar buiten.
De brand gelukkig snel geblust,
De gemoederen weer gesust.
Het was een hele nare nacht,
Wie had aan 1 April gedacht.
Niemand kon zo’n grap bedenken,
Maar we moeten aandacht schenken.
De vieze lucht is haast verdwenen,
Maar hebben de schrik nog in de benen.
Antje